86
ten Oosten, in recht Noordelijke richting van af Longbattah-missigit,
over Kota Alam, Lemboe, Lamprit, Langkroek, Lam Ara, Tiban tot
aan Moesapi, een afstand van nagenoeg 7000 Meters.
De totaal oppervlakte bedroeg dus ruim 13 vierkante paal, in welk
gebied de vijand ons vrij wel hield ingesloten.
Men oordeele.
Yan af de Koeala Tjangkoel, alwaar tegenover onze batterij nabij
Olehleh door de Atjehers insgelijks een verdedigingswerk was aan
gelegd, strekte zich langs den Westelijken rand van de daar aanwezige
lagune eene aaneengeschakelde linie van goed bevestigde vijandelijke
versterkingen uit door de kampongs Sabang en Lam Djamoe.
Yan daar boog zich de linie des vijands in Oostelijke richting,
gaande door de kampongs Bital, Lam Termin, Ketapan Doea, Gfitjil
en Mibouw.
Ter laatstgenoemde plaats was de linie afgebroken, wijl men daar
aan eene voortdurend modderige sawah kwam, te midden waarvan
de beruchte, sterke vijandelijke post Lo-ong gelegen was.
Tegenover onze bentings Longbattah-Zuid en Longbattah-missigit
voorts lag eene aaneengeschakelde linie van 16 min of meer groote,
goed versterkte, vierkante redouten met een reduit achter het midden,
terwijl verderop van af Longbattah-missigit tot Kota Alam, de
rechteroever der Atjehrivier door talrijke, kleine versterkingen werd
onveilig gemaakt.
Langs onze Oostelijke postenlinie ten slotte vond men van af Kota
Alam tot Lam Ara Zuidoost, in den zoogenaamden Pinangrand,
wederom eene aaneengeschakelde linie van redouten en tegenover
onze meest Noordoostelijke posten Lam Ara Zuidoost en Noordoost,
Tiban en Moesapi nagenoeg geen vijandelijke bentings, nu de drassig
heid van het terrein aldaar toch elke troepenbeweging uitsloot.
De vijand hield dus het door ons bezette terrein in den waren
zin des woords bekneld.
De kleine oppervlakte gronds, door ons bezet, weleer bekend
onder den naam van het Sultansgebied, had met de drie groote Sagi's,
waarin Gfroot-Atjeh verdeeld was, alleen dit gemeen, dat het eveneens
tot het Rijk behoorde, meer in het bijzonder als des Sultans domein,
terwijl elk der drie Sagi's een afzonderlijk Hoofd of Iman had, min