87 -
of meer van den Sultan afhankelijk, welke laatste de gebieder van
geheel Atjeh was.
De hiervoren opgenoemde vijandelijke versterkingen hadden strate
gische en tactische waarde.
Strategisch toch hadden die bentings tot doel, om ons binnen
onze postenketen te doen blijven, een doel, dat noodzakelijk was,
wilde het Atjehsche volk in de meer binnenlands gelegen streken
als een onafhankelijk volk blijven voortleven.
De bevolking dier binnenlanden, meer bepaaldelijk de bewoners
der Sagi XXII Moekims, bijgestaan door andere volksstammen uit
het gebergte, is dan ook ons altijd het meest vijandig gezind geweest,
want zij waren het, die de bezetting hunner verdedigingswerken
leverden, terwijl het hun aanvoerders waren, die tot het voortzetten
vaQ den strijd, de plannen beraamden, om deze of gene tegen ons
gerichte onderneming ten uitvoer te leggen.
De onafhankelijkheid van de Sagi XXY en der XXVI Moekims
hing voorts ten nauwste samen met de zelfstandigheid der XXII
Moekims, dat navolgenderwijs geografisch is te verklaren.
Trekt men van de monding der Kroeng Raba aan de Westkust
eene lijn naar de Kroeng Raja aan Atjeh's Oostkust, dan wordt
door die liju het zeegebied van Groot-Atjeh bepaald.
Van af de mondingen dier beide rivieren nu loopen van de eerste
in Zuidoostelijke van de laatste nagenoeg in recht Zuidelijke rich
ting twee uitloopers van den grooten bergketen, die Sumatra van
Noord tot Zuid doorsnijdt, tot ver in het binnenland, waar zij zich
vereenigen.
De groote tusschen beide uitloopers gelegen vlakte vormt het
eigenlijke Groot-Atjeh.
Wil men alzoo uit het binnenland, meer speciaal uit de XXII
Moekims de zee bereiken, dan moet men noodwendig door de XXV
of de XXVI Moekims heen, tenzij men den langeren en meer moeie-
lijken weg verkiest over het gebergte, dat zich al zeer spoedig op
aanmerkelijken afstand van de zee verwijdert en door zijn steile,
zwaar begroeide hellingen, hier en daar afgewisseld door diepe
ravijnen, eene vooral voor den handel uiterst moeielijke communicatie
daarstelt.