90
gelegen terrein vrij wel bekend geraakt; met dit alles hield het
ontworpen operatieplan uit den aard der zaak innig verband.
Eerst op het eind van December 1875 en in de eerste dagen van
Januari d. a. v. kon de generaal over de navolgende krijgsmacht
beschikken, daaronder wèl de bezettingstroepen van Kota Radja, niet
die der bentings in onze postenlinie rekenende:
1°. 4 bataljons infanterie, ter gezamenljjke sterkte van
69 Europeesche officieren,
869 Europeesche en
1086 Inlandsche minderen.
2°. 2 gemobiliseerde bataljons barisan van Madoera, sterk:
18 Europeesche officieren,
35 Inlandsche id.
50 Europeesche minderen (alleen kader) en
1037 Inlandsche id.
3°. 1 compagnie mariniers, sterk
6 officieren en
88 minderen.
4°. 2 batterijen artillerie (8 cM. licht), elk bestaande uit 8 stuk
ken, sterk:
6 officieren,
109 Europeesche en
92 Inlandsche minderen, benevens
105 paarden.
Toorts nog een voldoend aantal mortieren en het noodige
positiegeschut tot bewapening der op te richten posten.
5°. 3 officieren van gezondheid met voldoend hulppersoneel.
6°. een voldoend aantal officieren der militaire administratie en
7°. 418 dwangarbeiders en 80 picolpaarden voor den trans-
portdienst.t
Daarenboven konden een 3 a 400 vrije koelies bij de geniewerk
zaamheden worden benut.
Alvorens al de zooeven genoemde troepen in Kota Radja aanwezig
waren, vaardigde generaal Pel, wiens macht in elk geval toeliet den
veldtocht te openen, de navolgende order uit: