99
De overste Meijer bepaalde ten slotte in overeenstemming met de
majoors Yetter en Winter in Mibouw's Oostelijken rand de plaats,
alwaar eene benting voor de onzen verrijzen zou.
h Verrichtingen der centrumcolonnecommandant majoor
Mekernlater kapitein van Vleuten.
De majoor Mekern had in last, aanvankelijk West-Mibouw aan
te vallen.
Zoowel zijne colonne als die van majoor Yetter moesten langs den
zelfden weg Kota Radja verlaten en dientengevolge de nasleep
van de voorste colonne gaf heel wat oponthoud bereikte de colonne
Mekern eerst om 6 uur v. m. Mandarsah Poetih, van waar de marsch
tot aan Gitjil Oleijloe werd voortgezet.
Van uit Gitjil Oleijloe nu had de fungeerende stafofficier der colonne
Mekern, de le luitenant-adjudant de Bruijn, met den 1™ luitenant Godin
den dag te voren het voorgelegen terrein naar 's vijands zijde eenige
honderden passen ver verkend en marcheerden op grond zijner inlich
tingen hier de troepen in gevechtsformatie op.
De adjudant van het 6e bataljon infanterie was de le luitenant
J. VY. Ernste, de commandanten der le, 2e, 3e en 4e compagnie res
pectievelijk, de kapiteins K. H. Harbord, J. Geldorp en L. W. C-
van Vleuten, zoomede de le luitenant P. A. van der Loeff; de kapitein
J. A. van der Kruk commandeerde de artillerie, de kapitein G. H. W.
van Haeften de mineurs en ten slotte de officier van gezondheid der
2e klasse J. C. Gaerthé de ambulance.
Met de le, 2e en 36 compagnie in sectiecolonnes in linie, 2 kanons
tusschen de 3e (rechter) en 2e compagnie, de 2 andere kanons tus-
schen de 2e en de le (linker) compagnie, volgde achter deze linie de
4e compagnie als reserve.
In deze formatie werd doorgemarcheerd tot de colonne van achter
een kampongrand déboucheerde, alwaar zij al dadelijk moest halt
houden, om door artillerievuur de met lilla's bewapende bentings
door den vijand te doen ontruimen.
De stormaanval der infanterie bekroonde deze beweging.