100
De compagnie van Vleuten attaqueerde de aan den Noordwestkant
van West-Mibouw gelegen versterking; tot op 50 passen zoo gedekt
mogelijk den kampongrand naderende, stelde zich kapitein van Vleuten
aan het hoofd der zijnen, hief een hoerah! aaD, waarop zoo vlug als
de drassige sawah dit toeliet, op den kampongrand ingeloopen werd.
De benting, na het opruimen der verhakking binnentredende, waarbij
de Europeesche sergeant Suiringa, n°. 69682 en de le luitenant
W. H. M. de Riel de voorsten waren, bleek echter verlaten; alleen
konden een paar uit de naburige woningen vluchtende Atjehers onder
vuur genomen worden.
De compagnie Geldorp bestormde tegelijkertijd den Oostwaarts
van de benting gelegen kampongrand, waarbij zich door hunne wak
kerheid wisten te onderscheiden de Europeesche fuselier Dollekamp,
n°. 62327, de adjudant-onderofficier vaandeldrager Peters en de
le luitenant W. Baron van Heeckeren van Molencaten.
Van handgemeen was evenwel ook bij deze compagnie geen
sprake; de vijand vlood tijdig naar achteren.
Verliezen waren tot nu toe door de onzen niet geleden, een toestand,
waarin weldra een zeer ongunstige verandering komen zou.
Laten wij intusschen den tijd niet vooruit loopen.
Nadat de artillerie mede den kampong was binnengerukt en het
terrein naar voren eenigszins was verkend geworden, marcheerde de
compagnie van Vleuten in Zuidelijke richting verder voorwaarts, tot
zij andermaal den zoom eener drassige sawah bereikt had, waarte
genover wederom een door den vijand bezette kampongrand lag.
Zich gedekt opstellende en het oogenblik afwachtende, dat de artil
lerie een paar kartetsen naar den Atjeher expedieerde, rukte de infan
terie wederom voorwaarts en nam zij ook hier zonder slag of stoot
bezit van den kampongrand.
Het was toen omstreeks 8 uur in den morgen.
Generaal Pel, die zich met zijnen staf te Gitjil-Oleijloe bevond,
van waar hij uit een der bastions de bewegingen der verschillende
colonnes kon overzien en die om 8 uur v. m. van de colonne Mekern
niets meer zag, doch daarentegeu in hare richting een hevig geschut-
en geweervuur hoorde, droeg alsnu den overste Meijer op, de colonne
Mtkern op te sporen en tevens er den stand van zaken op te nemen