110
suppletietroepen van het Koloniaal Werfdepot te Harderwijk kleeding,
uitrustingstukken en verdere benoodigde voorwerpen medegenomen.
Tot het afhalen dier recruteu was met de Nederlandsche Handelmaat
schappij eene overeenkomst geslóten, evenals ook van die scheeps
gelegenheid gebruik werd gemaakt, om gewezen militairen van
Afrikaanschen oorsprong, die uit Indië bij het Werfdepot te Harderwijk
waren aangekomen, weer naar hun geboorteland te doen terugkeeren,
tenzij dat deze zich daar opnieuw voor den kolonialen militairen dienst
verbonden.
Tot 1872, het jaar waarin onze bezittingen ter kuste van Guinea in
handen van Engeland overgingen, is die werving blijven bestaan. Van
het personeel van het Afrikaansche werfdepot werden in Juli van dat
jaar de eervol ontslagen officier van gezondheid F. M. Luther en de
assistent-resident C. H. W Boers respectievelijk benoemd en aangesteld
tot officier van gezondheid der 2e klasse en tot 2*" luitenant-kwartier
meester bij het leger in Oost-Indië. Een Koninklijk Besluit van 4 Decem
ber 1872 behelsde de benoeming tot kapitein der infanterie bij dat leger
van den gewezen militairen commandant ter kuste van Guinea L.H. Meijer.
Later in 1890 is nog eens een proef genomen met de aanwerving
van Afrikaansche negerrecruten voor het Indische leger, doch zonder
het gewenschte gevolg.
Het terugzenden van gewezen militairen van Afrikaanschen
oorsprong naar hun geboorteland heeft nog steeds via Harderwijk en
door tusschenkomst van het Koloniaal Werfdepot plaats zij verblijven
bij dat korps, totdat eene gelegeuheid (in den regel van uit Rotterdam)
voor terugkeer naar St. George d'Elmina is gevonden.
Bij het vertrek van die gegageerden uit Harderwijk worden zij door
het Koloniaal Werfdepot voorzien van de noodige kleeding en equi-
pementstukken en van een kleine hoeveelheid tabak en zeep, benevens
een pijp; tevens is den commandant van dat Depot opgedragen, die
gewezen militairen behoorlijk op de hoogte te stellen van hetgeen op
de betaling van hun gagement te Elmina betrekking heeft.
Yolgens schrijven van den consul-generaal der Nederlanden te
Elmina van 15 Maart 1880 was het n. 1. voorgekomen, dat bij de
uitbetaling van gagement aan aldaar teruggekeerde gewezen militairen
sommigen in het denkbeeld verkeerden, dat hun pensioen reeds vroe-