4
's Rijks schatkist ten behoeve van het krijgswezen al meer eu meer
te beperken, bij koninklijk besluit van 12 Augustus 1843 vastge
steld, dat de 2e en 3e divisie van het Algemeen Depot der Land
macht N°. 33 met den 31en December van dat jaar zouden worden
ontbonden. Om verder het doelmatig gebruik te regelen van de
sommen, welke op de begrooting van Nederl. Indië onder het XlIIe.
Hoofdstuk (D. v. O.) uitgetrokken werden voor „aanwerving en uitzen
ding van suppletietroepen", en ten einde voortaan de wijze aan te
geven, hoe na de ontbinding van dat depot de koloniale werving zou
worden bestuurd, werd bij koninklijk besluit van 19 October 1843
bepaald, dat te rekenen van den 31en December d. a. v. de le divisie
van het Algemeen Depot der Landmacht N°. 33 zou ophouden te
bestaan en vervangen worden door een „Koloniaal-Werfdepot",,
waarvan Harderwijk de standplaats zou zijn.
Aan dat korps werd de aanwerving, kleeding, uitrusting, wapening:
en oefening der manschappen opgedragen, die bestemd waren tot
aanvulling van de landmacht in 's Rijks overzeesche bezittingen;
daaraan werd toegevoegd het voorloopig opnemen van de uit die
gewesten, zoowel wegens geëindigden diensttijd als uit hoofde van
andere redenen, teruggezonden militairen.
Het depot zou bestaan uit een vast kader, samengesteld uit een
staf en de noodige officieren, onderofficieren, korporaals en tamboers
tot het formeeren van 4 compagnieën, totaal tot eene sterkte van 19
officieren en 73 onderofficieren en minderen.
Zij zouden de uniform dragen van de infanterie van de landmacht
in Oost-Indië.
De majoor der infanterie L. J. Barre, sinds 1839 commandant
der le divisie van het Algemeen Depot der Landmacht N°. 33 en in
Mei 1843, tegelijk met dat commando, belast met het bevel over
het geheele korps, werd benoemd tot commandant van het Koloniaal-
Werfdepot en trad 1 Januari 1844 als zoodanig in functie.
De namen der commandanten, die van de verschillende regimenten
infanterie bij dat depot werden overgeplaatst, zijn vermeld in den
hierbij gevoegden staat (zie bijlage 1).
Genoemd koninklijk besluit hield verder in, dat alle voor den dienst
bij de landmacht in 's Rjjks overzeesche bezittingen benoemde offi-