154
zij er van doordrongen, dat de cavalerie-aanvoerder wat wagen moet
en wat wagen mag. Ik noem hier slechts namen van een Delatre
uit den Java-oorlog, van een Krieger de Back uit den grooten
Bantamschen opstand, die zoo doordrongen waren van de kracht en
den indruk der cavalerie, dat zij zelfs tot in het dolle chargeerden.
Het succes bekroont den arbeid; daarom te voren niet te lang gewikt
en gewogen moet de leus van den Indischen cavalerie-officier zijn,
er op bouwende, dat de Inlandsche vijand over het algemeen groote
vrees voor het ruiterwapen koestert.
Wat nu J. verder bedoelt in zijn opstel met het optreden der
cavalerie in massa, is mij niet volkomen duidelijk; ik veronderstel
echter, dat hiermede bedoeld wordt cavalerie vereenigd in het eska
dron, want regimentsevolutiën houden wij er niet op na.
Om nu het optreden van een vereenigd eskadron geheel uit te
sluiten, vind ik al zeer onoordeelkundig, daar men steeds het zekere
voor het onzekere dient te nemen en ik tot vaststelling der moge
lijkheid er van slechts naar de Boni-expeditie behoef te verwijzen.
Bovendien komt de oefening voor twee vereenigde pelotons op hetzelfde
neêr als voor vier pelotons of het vereenigde eskadron en mag niet
uit het oog verloren worden, dat de eskadronsschool ten zeerste nood
zakelijk is, om den pelotonscommandanten te leeren behoorljjk hun
pelotons te leiden en steeds in de hand te hebben den eskadrons
commandant om te leeren vlug met eenige pelotons te evolutioneeren.
En als J. nu verder beweert, dat de aanvallen en evolutiën der
eskadrons bij ons beneden het middelmatige blijven, dan antwoord
ik hierop in de eerste plaats, dat dit juist een reden moet zijn om
hier nog meer oefeningen te houden, in stede van die oefeningen af
te schaffen, en ten tweede, dat de hoofdreden hiervan niet uitsluitend
gezocht moet worden in Inlanders en gebrekkig paardenmaterieel,
doch wel daarin dat de pelotonscommandanten hunne pelotons niet
met den noodigen ernst en tact geoefend hebben in de ruiterschool
en pelotonsschool. Gaan deze scholen toch naar behooren en kunnen
de pelotonscommandanten en de eskadronscommandanten in de
eskadronsschool exerceeren, dan zullen binnen korten tijd de exer
citiën in deze school ook naar wensch gaan.
Het spijt mij werkelijk, dat J. het in zijn diensttijd niet zoo getroffen