155 heeft, want ik heb door den bank het geluk gehad bij eskadrons te dienen waar zeer goed geëvolutioneerd werd, welke aanvallen maakten zeker niet slechter dan ik ze in Holland meêmaakte. Gaarne geef ik toe, dat een eskadron, uitsluitend uit Europeanen bestaande en geremonteerd met flegmatieker paarden dan de Sandalwoods, gemak kelijker geoefend zou kunnen worden en een hoogeren graad van geoefendheid zou kunnen erlangen dan de tegenwoordige eskadrons, doch zulk een janboel, als J. het doet voorkomen, is het gelukkig bij ons jwapen toch nog niet. Ik zou mij bijna beginnen te schamen tegenover de collega's der andere wapens. En thans zijn wij genaderd tot het gewone stokpaardje: „Het recht van bestaan van den Inlandschen cavalerist." Noch de rit meester Waalewijn, noch J. vertellen dienaangaande iets nieuws en dat onderwerp is reeds zoo dikwijls besproken, dat ik er wel voor oppassen zal mij er nogmaals in te verdiepen. Genoeg, dat ik evenals alle cavalerie-officieren gaarne de Inlanders door Europeanen vervangen zag en dadelijk toegeef, dat het gros der Inlandsche cavaleristen niet in de schaduw staan kan van den Europeeschen cavalerist, doch om de verrichtingen der Inlandsche pelotons nu naar kortweg als die van „een bende" te qualificeeren is wel wat machtig en hoogst vleiend voor de helft der luitenants van ons korps, die dan toch genoodzaakt zijn Inlandsche pelotons te commandeeren. Inlanders zijn veelal slechte en ongeschikte cavale risten, doch een pelotonscommandant, die met Inlanders weet om te gaan en berekend is voor zijn taak, zal gelukkig nimmer bevreesd behoeven te zijn met een bende te voorschijn te komen en zal zijn peloton tot een middelmatige hoogte kunnen brengen. Ik hoop nu maar voor de commandanten der Inlandsche pelotons, dat de politieke verwikkelingen nimmer zoo ernstig zullen worden, dat ook Inlandsche pelotons tegen den vijand zullen moeten worden uitgestuurd, want de toekomst, die J. hen dan voorspelt, is voorwaar niet rooskleurig. Weg reputatie, weg eer! en dat nog wel met de trouwepidemie, welke bij ons wapen heerscht Ik wensch er hier echter uitdrukkelijk op te wijzen, dat ik geen lans breek voor den Inlandschen cavalerist in het algemeen, doch wel voor de reputatie van ons wapen, zoolang de Inlanders er de helft van uitmaken.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 170