159 het kader van de kaderschool afkomstig in het algemeen de sym pathie onzer officieren wegdraagt, de goeden natuurlijk niet te na gesproken. Theoretisch is dit kader voorzeker uitstekend op de hoogte, doch de practijk van hun nieuwen graad moeten zij veelal nog in het eskadron leeren en dit acht ik er de plaats niet toe. Ik houd er mij dan ook van overtuigd, dat het gros der cavalerie- officieren de voorkeur zouden geven aan kader getrokken uit oppas send personeel, dat wellicht geen boekengeleerdheid bezit, doch blijken heeft gegeven practisch zeer geschikt te zijn. Met de door J. aangegeven middenweg zoude ik mij ook zeer goed kunnen vereeni gen, n.l. men late hen, welke een voldoend examen aan de kader- school hebben afgelegd eerst gedurende zes maanden den dienst van hun nieuwen graad in het eskadron verrichten en benoeme hen eerst effectief, nadat zij doorslaande blijken hebben gegeven ook practisch voor hun taak geschikt te zijn en deele hen bjj voorkeur in bij die officieren, welke gunstig voor hunne aanstelling adviseerden; door dezen laatsten maatregel wordt een grondig advies gegarandeerd. Ten laatste geeft J. nu eenige beschouwingen over kader- en korpsscholen, waarop ik niets wil afdingen en waarmede ik mij in hoofdzaak wel ver eenigen kan. Alleen geef ik niet toe, dat de luitenant-adjudant, direc teur der kaderschool, gebrek aan tijd heeft, zich voldoende met de opleiding in te laten, zeker niet met de practische oefeningen. Daar hij toch eerst te 8f uur 's morgens op de korpsschool behoeft te zijn, is het hem zeer goed mogelijk de algemeene leiding der practi sche oefeningen op zich te nemen. Zelve toch de betrekking van luitenant-adjudant, directeur der kaderschool, vervuld hebbende, vermeen ik daarom mijn opinie dienaangaande terecht te mogen verkondigen. Steeds heb ik destijds de practische opleiding in den velddienst der élèves op mij genomen en dagelijks de verdere practische oefe ningen korteren of langeren tijd bijgewoond. Ik twijfel er dan ook geen oogenblik aan, of tegenwoordig zal dit nog wel juist hetzelfde zijn. En hiermede neem ik afscheid van het opstel „Iets over Cava lerie", hopende de buitenwereld een gunstiger denkbeeld omtrent ons wapen te hebben gegeven, dan men wellicht door J's schrijven zoude opvatten. Yelen zullen echter wellicht zeggen, dat mijne

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 174