165 de heer Muntinghe den Sulthan het noodzakelijke van al die maat regelen had doen inzien. En zoo zijn wij dan eindelijk genaderd tot de gebeurtenis, die aan leiding gaf tot het schrijven van dit opstel. In Benkoelen was intusschen de vredelievende Engelsche resident Siddons vervangen door Sir Thomas Stamford Raffles, wien de titel van luitenant-gouverneur van Benkoelen werd toegekend, evenwel met de mededeeling, dat hij zich slechts als commercieel resident had te beschouwen en zich van politieke handelingen had te onthouden. Zulks was echter voor Sir Raffles geen beletsel, al spoedig opnieuw uiting te geven aan zijn naijver op en afkeer van de „Mijnheers". Al dadelijk na zijn aankomst op Sumatra stelde hij zich in verbinding met verschillende vorsten en volken onder Nederlandsch gezag, zoo ook met Sulthan Achmet Raijam Oedin van Palembang, dien hij wist te bewegen o. m. tot het inroepen van de bescherming van het Britsch Gouvernement. Raffles ontzag zich niet, om, ingevolge de met dien Sulthan gehou den briefwisseling, een sterk detachement troepen over de Boe kit Barisan op Palembangsch grondgebied te zenden, om langs de Moesi naar Palembang af te zakken. Men ziet het, dat Raffles nog al wat durfde te ondernemen. (1) Dl. I, 1896. 12 (1) Doch dit was niet het eenige, wat Raffles in zijn eerzuchtigen ijver voor den roem en de grootheid van Engeland meende te moeten doen. Wij herinneren o.aaan: lo. de moeilijkheden en belemmeringen, die hij ons in den weg legde bij de overgave van Padang en Belitoeng, waarop wij aanspraak maakten, omdat dit eiland een onder- hoorigheid van Bangka was 2o. het planten van de Britsche vlag in de Lampongs aan de Semangka-baai 3o. de pogingen, die hij door den Gouverneur van Pinang deed aanwenden, om het gezag van Nederland op Borneo's Westkust, Sumatra's Oostkust en in denRiouw- Archipel tegen te werken 4o. het verdrag, dat deze Gouverneur met den vorst van Siak sloot; 5o. het in bezit nemen van het eilandje Singapoera, na verkregen machtiging van Lord Hastings, Gouverneur-Generaal van Britsch-Indië, niettegenstaande dat eilandje een onderhoorigheid was van den Sulthan van Djohor, den vazal van Nederland; 60. het verdrag met den Sulthan van Atjeh. Voor nadere bijzonderheden omtrent een en ander verwijzen wij naarH. D. Levys- sohn Norman: „De Britsche Heerschappij over Java en Onderhoorigheden (1811 1816)", Ille Hoofdstuk YII blz. 113—119 en Xe Hoofdstuk, blz. 324—340.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 180