170 De regeeringscommissaris Muntinghe volgde den kapitein Van der Wijck en den heer de Grroot al spoedig met het grootste gedeelte der troepen te Palembang en met eene menigte gewapende Inlanders op perahoe's. Een gedeelte dezer vaartuigen waren oorlogsvaartuigen van den ouden Sulthan (Machmoed Badar Oedin) en van Radja Akil. (1) De luitenant ter zee Fabricius commandeerde deze flottille. De Engelsche troepen wachtten deze macht niet af. Waarschijn- lijk had kapitein Salmond den kapitein, die het detachement geleidde, van den uitslag zijner zending kunnen verwittigen, of hadden zij de nadering onzer flottielje van de Inlandsche bevolking vernomen. In elk geval hadden zij overhaast den terugtocht aangenomen. Die overhaasting bleek uit het gewapend vaartuig, dat zij te Moewara Beütie en de munitie, die zij in den tuin van den depati dier plaats hadden achtergelaten. Van Moewara Belitie zetten de Engelschen den terugtocht over land voort. Zij hadden daarbij een zeer moeielijken weg af te leg gen, terwijl zij bij de bevolking geen bijstand meer vonden. De regeeringscommissaris vervolgde zijn tocht tot aan de grenzen van Palembang, om bij de bevolking indruk te maken, haar met haar verplichtingen bekend te maken en verder de pogingen van Raffles te verijdelen, die deze telkens aanwendde, om met de binnenlan den en de hoofdplaats van Palembang gemeenschap te onderhouden. (1) Kadja Akil was de kleinzoon van Ahmed-Sjah, Sulthan van Siak. Tijdens de minderjarigheid van Radja Akil maakte zijn Arabische voogd, Abdoel Rachman, van zijn macht mis: ruik, door met behulp van eenige rijksgrooten den jeugdigen vorst en zijn familie uit het land te verdrijven en zich zelf op den Siakschen troon te plaatsen De verdreven vorstelijke familie vestigde zich toen in Lingga. Radja Akil rustte later een vloot van gewapende vaartuigen nit en stelde zioh ter beschikking eerst van het Engelsohe eo, na de teruggave der bezittingen, van het N. I. Gouverne ment. Hij heeft ons menigmaal gewichtige diensten met zijn vloot bewezen, o.a. bjj onze expeditiëu naar Palembang en Bangka (1819 1821), zoomede op Borneo's "Westkust (1822 1828). Tot belooning van zjjn vele diensten werd hij in 1828, na reeds vroeger den titel van majoor gekregen te hebben, verheven tot Sulthan van Matam, Simpang, Soeka- dana en den Karimata-Archipel (Borneo's Westkust), onder den naam van Abitoe'l Djalil jang di pertoewan Sjah di Brussel, in de plaats van den door ons onttroonden Sulthan Mahommed Djamaloe'd din. (Militaire Spectator 1841 en .Pastes militaires" par A. J. A. Gerlaoh, p 257 et 636 639).

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 185