9
kon worden voorzien en dat maatregelen genomen moesten worden
om de koloniale werving beter te behartigen.
De wijze, waarop dit moest geschieden, was steeds afhankelijk van
de vraag naar en het aanbod van personen, die zich ter dienstneming
voor Indië aanmeldden.
Een groote rol hebben daarbij steeds gespeeld de qualiteit van die
personen (zoowel wat leeftijd als lengte, het al of niet gediend heb
ben, physiek, moreel, nationaliteit betreft) en het bedrag van het
handgeld, dat aan ieder hunner kon worden uitgekeerd.
Zoo werd in 1844 bepaald, dat het handgeld meer zou bedragen;
voor ieder recruut, die zich voor niet minder dan 6 jaar voor den
kolonialen dienst verbond, werd het als maximum gesteld op 24.
en het aanbrenggeld op 9.Tevens kon daarbij tot verdere aan
moediging, aan alle personen, die zich aldus verbonden en vóórdat
zij naar het Koloniaal Werfdepot werden opgezonden, een voorschot
tot een maximum van '/3 van het handgeld worden uitbetaald.
Die gunstige bepalingen moesten door de plaatselijke en garni
zoenscommandanten op de meest geschikte wijze worden bekend
gemaakt; verder werd hun aanbevolen, alle middelen, welke in hun
bereik waren, aan te wenden om de koloniale werving te bevorderen.
Bovendien werd de Minister van Binnenlandsche Zaken verzocht, om door
tusschenkomst van de Gouverneurs in de provinciën en de gemeente
besturen ter kennis van de ingezetenen vooral van die ten platten lande,
te doen brengen, zoowel het voortdurend openstaan der koloniale
werving, als de voordeelen, welke daaraan verbonden waren en de
gelegenheid, die bestond om zich bij de plaatselijke militaire auto
riteiten in de onderscheidene garnizoensplaatsen van het Rijk voor
den Indischen militairen dienst te kunnen engageeren.
Hoewel het aannemen van vreemdelingen ook weer geschiedde,
scheen men er toch op bedacht te zijn het aantal van hen zoo gering
mogelijk te doen zijn; men verkoos liever Nederlanders. En ten einde
het aanwerven van dezen voor den dienst, in de overzeesche bezit
tingen meer aan te moedigen en dat van vreemdelingen te beperken,
werd in 1848 het handgeld zoodanig verhoogd, dat het maximum
daarvan voor ieder recruut, die zich voor niet minder dan 6 jaar
verbond en Nederlander was, ƒ40. bedroeg, terwijl een vreemdeling