198
aanbood, het allereerste vertoon van vriendschap van de zijde van
den Atjeher.
De bevolking hoorde daar onze voorwaarden van onderwer
ping aan en beloofde zich er Daar te zullen gedragen, mits men van de
Compagnie ook te Lam Pagger eene benting kreeg, om de bevolking
tegen kwaadwilligen te beschermen, die nog altijd, o. a. in het nabij
gelegen Lam Badak, in de YI Moekims huis hielden.
Dit verzoek werd ingewilligd; de kapitein W. P. A. Lindwurm
van het R. H. 26 bataljon infanterie ontving den last met zijne van
den post Poe-oe ingerukte compagnie benevens 2 kanons te Lam
Pagger achter te blijven, met opdracht de bevolking, die hem bij het
bouwen eener benting zou behulpzaam zijn, tegen overlast van andere
Atjehers in bescherming te nemen. Aan de minderen der colonne
was de streDge last gegeven, zich van alle plundering en balddadigheid
te onthoudenen wilde de generaal voorts de colonne tot in den
namiddag te Lam Pagger doen blijven, om zoo mogelijk eenig ver
trouwen in te boezemen.
Het voornemen van den generaal, om dien dag tot aan Lam Badak
en Blang Kala te marcheeren, verviel hierdoor, tot welk einde men 2
dagen later nogmaals een marsch ondernam.
Deze op 13 Januari ondernomen tocht werd geleid door den overste
Engel.
Daaraan namen deel
6 compagnieën infanterie, te weten het R. H. 8e bataljon,
en de 2 barisancompagnieën Vervloet en Pranssen,
4 kanons,
mineurs, ambulance en opnemingsbrigade.
Deze verkenning liep al even vredelievend af, de colonne vond den
kampong Lam Badak verlaten en verderop naar Blang Kala gaande,
ook daar de bevolking naar het gebergte vluchtende.
Het hoofd van Blang Kala deed hieraan niet mede en verzekerde
den generaal van zijne vredelievende gezindheid.
De generaal deed hier door de compagnie Engelhard eene vluchtige
verkenning maken van het voetpad, dat naar de kloof van Blang Kala
leidde, doch bleef, om niet al te veel argwaan te wekken, zich slechts
korten tijd aldaar ophouden.