201 Voor elke dezer bentings waren niet minder noodig dan 1000, drie Meter lange klapperstammen. Voorts was van Lam Teboe tot aan Bital door de bezetting van eerstgenoemden post door het zeer drassig terrein een weg gemaakt, waarlangs het positiegeschut kon worden vervoerd. Door de artillerie waren de nieuw opgerichte posten reeds voor de helft van positiegeschut met daarbij behoorende munitie voorzien en stonden op 7 Januari te Pakan Badak zelfs reeds 2 achterlaad- kanons 12 cM. in batterij. Van de opgeheven posten was het materieel naar den kraton overgebracht. Door het inrukken voorts van overbodig geworden posten en het verminderen der bezetting van andere was thans het geheele R. H. 3e bataljon, onder majoor Diepenheim, vrjj gekomen en te Pakan Badak gelegerd, om aan de op handen zijnde operatiën deel te nemen. De generaal Pel achtte, op grond van een en ander, onze positie in de VI Moekims voldoende sterk, om het behoud er van aan de daar gelegerde bezettingen toe te vertrouwen en wijders met de colonnes tegen de IV Moekims op te rukken. Van de 3 batajons infanterie, waarmede de operatiën op 26 December 1875 waren ingezet, was het korps barisan Bangkalan, uithoofde van de vele zieken, naar Kota Radja gezonden en vervangen docr het 8® bataljon infanterie. Het 6® bataljon was over de posten Aroe, Ketapan Doea en Djem- pit verdeeld. Medio Januari 1876 kon dus generaal Pel beschikken over: 2 bataljons infanterie, 1 bataljon barisan Sumanap, 1 (zeer zwakke) compagnie mariniers, 6 stukken geschut, 1 detachement mineurs en het noodige ambulancepersoneel. Was de gezondheidstoestand ten gevolge van het voortdurend goede weer nog gunstig te noemen, toch hadden de troepen door gevechten en vermoeienis reeds veel geleden. Door sneuvelen en verwonding waren tot aan den 146u Januari buiten gevecht gesteld:

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 216