215 verlof, en evenmin over de in Nederland gedetacheerde Indische offi ciereu, na afloop hunner detacheering. Aannemende, dat zeker de meeste officieren zich vrijwillig zouden aanbieden, is dunkt mij, een zoo ver strekkende maatregel als de samen smelting der officierskaders om deze reden niet noodig te achten. Met die enkelen, welke zich niet aanmelden, vreest schi ij ver, dat het Oppeibestuur moeilijkheden zou kunnen hebben. Ik deel die vrees niet en geloof dan ook niet, dat het Opperbestuur zou terugdeinzen voor het inlijven in tijden van gevaar van officieren van het eene leger bij het andere. Als men echter de rechtsquaestie eens op zij zet, dan geloof ik, dat de eventueel denkbare moeilijkheden in de practijk niet zouden bestaan. Ik kan mij nu eenmaal geen officieren voorstellen, die, wanneer hun Vorstin hen oproept om voor volk en vaderland ten strijde te gaan, zich daaraan zouden trachten te onttrekken. Trouwens ik geloof ook niet, dat het Opperbestuur in dergelijke tijden, wanneer wel ernstiger maatregelen getroffen worden, een oogenblik aarzelen zou om over de in Nederland vertoevende Indische officieren te beschikken. Maar er is nog meer; vóór dat een oorlog uitbreekt is er een tijd, dat het oorlogsgevaar dreigt. Welnu, de mogelijkheid bestaat in dien tijd althans een gedeelte der verlofgangers op het eerste sein naar Indië terugtezenden en de in Indië gedetacheerden naar Nederland op te roepen. In tegenstelling met schrijver acht ik, in de volle overtuiging dat ieder Nederlandsch en Indisch officier goed en bloed veil heeft, zoowel voorde bescherming ouzer belangen in het moederland als in de koloniën, de aanwezigheid van ruim 200 Indische officieren in Nederland, waar mede de formatie in Indië niet verminderd werd, een in tijden van gevaar zeer welkome reserve en zou ik alleen al uit dat oogpunt voor bestendi ging van den bestaanden toestand zijn. ad 3°. Beide legers te zamen beschouwende, zou geen veel grooter aantal officieren krijgservaring opdoen, dan thans het geval is. Men zou echter verkrijgen, dat een aantal in Nederland dienende officieren gedurende een voorafgaand verblijf in Indië in de gelegenheid was eenige krijgservaring tegenover den Inlandschen vijand op te doen. Eenige waarde wil ik hieraan niet ontzeggen, maar ik vermeen toch, dat men het nut er van met het oog op den modernen Europeeschen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 230