216
oorlog over het algemeen niet te hoog zal mogen schatten en dat de
ia Iudië opgedane ondervinding zelfs voor enkelen vau zeer problema
tieke waarde is te achten.
Daarentegen zou men in Indië, waar men ten allen tijde gereed
moet zijn om te velde te trekken, een veel grooter aantal officieren
aantreffen zonder of met slechts weinig krijgservaring, met onvoldoende
kennis van het Indische terrein, met onvoldoende gegevens omtrent land
en volk, doch toegerust met de op het manoeuvreveld in Nederland opge
dane kennis, een kennis die den hoog ontwikkelden in het officierskorps
zeker ten bate zal komen, doch die, naar ik vrees, op de practische
bruikbaarheid van het meerendeel der officieren eer belemmerend
werkeu zal.
Wat eindelijk het opdoen van meerdere technische en wetenschap
pelijke kennis betreft, in de practijk zal ook hierin niet veel verbetering
te verwachten zijn van de samensmelting der officierskaders. Yeel
meer officieren dan thans gezamenlijk voor beide legers geschiedt,
zal men ook dan niet in de gelegenheid kunnen stellen om hun kennis
te vermeerderen, tenzij men er toe overga een groot aantal officieren
boven de sterkte van het Nederiandsche leger te voeren.
Ook in Indië is het mogelijk zich aan eigen studie te wijden,
terwijl de gelegenheid daartoe zich meer en meer voordoet.
Schrijver gaat er vervolgens toe over in een 16 tal punten een
regeling te schetsen van de wijze, waarop de vereeniging der officiers
kaders tot stand zou zijn te brengen.
Punt 1 ym 4 behandelt de overgangsmaatregelen.
Punt 5 schrijft voor dat in het vervolg alle adspiranten, dingende
naar den rang van officier, zich vooraf moeten verbinden, zoodra zij
tot officier benoemd zullen zijn, zoowel voor den dienst in Nederland
als in de koloniën beschikbaar te blijven.
Als men dit punt in een wettelijke regeling opnam zonder tot een
vereeniging der officierskaders over te gaau dan zou het in dit
opstel op blz. 214 ad 2° genoemde bezwaar van den oubekenden
schrijver eveneens opgelost zijn. Men zou daartoe zelfs niet eens zoo
ver behoeven te gaan, doch de adspirant-officieren bij hun benoeming
tot officier slechts behoeven te laten verklaren, dat zij zich bij verblijf