GESCHIEDENIS VAN HET „KOLONIAAL WERFDEPOT" NAAR AANLEIDING VAN HET 50 JARIG BESTAAN VAN DAT KORPS. Vervolg van bh. 126.) (Slot.) Zooala boven gemeld is, was het contingent voor 1878 op een maximum van 2500 man gesteld. Vermits weldra bleek, dat de behoefte aan manschappen voor het Indische Leger in dat jaar ver moedelijk belangrijk minder zou worden dan in de laatste vier jaren, werd reeds in Februari '78 bepaald, dat miliciens-plaatsvervangers eerst tot eene overplaatsing bij de koloniale troepen in aanmerking zouden kunnen komen, wanneer één jaar sedert hunne inlijving bij de militie was verstreken, onverschillig of zij in de positie van plaats vervanger waren blijven doordienen, dan wel of zij eene vrijwillige verbintenis ingevolge artikel 9 van de militiewet hadden aangegaan. Ook het aantal vreemdelingen kon daardoor vermindering onder gaan, zoodat om de koloniale werving van hen te beperken, de Minister van Oorlog op 1 April 1878 bepaalde, dat aan recruten van vreemden landaard voortaan niet meer dan 200 bij een zesjarige, en f 100 handgeld bij een vierjarige verbintenis zou worden uitbetaald. Deze bepaling is tot nu toe van kracht gebleven. Genoemde verlaging der handgelden deed reeds terstond in 1878 haar invloed gelden op het aantal vreemdelingen, dat aangenomen werd. Toch scheen men ook in het volgende jaar den toeloop dier recruten nog te groot te vindendit laatste stond echter ook in ver band met het in het begin van 1879 verminderen van het aanvankelijk op 2000 man gestelde contingent tot 1600 man, waarmede blijkens kennisgeving van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië voor 1879 kon volstaan worden. Om die reden werd den commandant van het Koloniaal Werfdepot aanbevolen bij de werving van vreem-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 249