13
bezittingen op nieuw aan te moedigen en te bestendigen en hen even
als vroeger aan hand- en aanbrenggeld respectievelijk f 24.en f 6.
te goed te doen en ]/3 gedeelte uit te betalen als voorschot. Dit
laatste bleef slechts ruim één jaar van kracht, want toen weldra
bij het aannemen van vreemdelingen bleek, dat het uitbetalen van
dat voorschot tot vele nuttelooze kosten voor het Rijk aanleiding
gaf, werden in 1852 de plaatselijke en garnizoenscommandanten aan
geschreven, met de meeste zorg te letten op de bescheiden van
die aspirant-recruten en hen wel naar het Werfdepot op te
zenden, doch geen voorschot te geven.
Riet lang duurde die wijziging, want toen in 1854 in het belang
der vrijwillige koloniale werving, het bedrag van het maximum hand
geld voor iederen recruut verhoogd werd en voor een Nederlander
f 60.en voor een vreemdeling f 40.zou bedragen, werd tevens daar
bij bepaald, dat aan beiden 1 4 gedeelte daarvan kon worden uitbetaald,
indien zij in de plaats, waar zij zich aanmeldden, physiek geschikt
en voorloopig aangenomen werden. Het aanbrenggeld werd voor
alle recruten op f 6.gesteld.
Was reeds in 1852 eene kleine verandering in de formatie van het
Koloniaal Werfdepot tot stand gekomen door den korporaal-tamboer
en de 8 tamboers te doen vervallen en deze laatsten door een gelijk aantal
hoornblazers te vervangen, na de bovengenoemde maatregelen tot aan
moediging der koloniale werving moest ook met de gevolgen rekening
worden gehouden. Dit bracht de regeering er toe, om in 1857 de
formatie van dat korps te wijzigen.
Uit aanmerking van de vele en uitgebreide dienstverrichtingen bij
het Koloniaal Werfdepot en eenige uitbreiding willende geven aan
het vaste kader bij dat korps, werd bij koninklijk besluit van 17 Mei
van dat jaar bepaald, dat het getal van 4 sergeanten en 8 korporaals
in de formatie van een compagnie begrepen, tijdelijk bij elk der
compagnieën met 2 sergeanten en 2 korporaals vermeerderd zou worden.
Die uitgebreide dienstverrichtingen waren voornamelijk een gevolg
van den toeloop der werving, welke in 1856 reeds begonnen was
door o.m. de van de Britsch- of Anglo-Zwitsersche legioenen ontslagen
militairen voor den kolonialen dienst aan te nemen. Die legioenen
bestonden uit personen van verschillenden landaard: Zwitsers, Italianen