239
waarbij de maximum leeftijd en het maximum handgeld respectievelijk
op 35 jaar en f 200 gebracht werden.
Behalve dat voorschrift voor de betrekking van soldaat-schrijver wer
den in 't laatst van 1881 door den Minister van Oorlog na gehouden
overleg met den Minister van Koloniën de bestaande bepalingen omtrent
de werving van vrijwilligers voor den kolonialen militairen dienst herzien
en een nieuw voorschrift op die werving vastgesteld, dat ook nu nog
met enkele later daarin gebrachte kleine wijzigingen, van kracht is
(D. v. O. 15 December 1881, III Afd., P. 50).
Dat voorschrift geeft ook aan, dat alle autoriteiten bij de landmacht
gehouden zijn de werving van vrijwilligers voor de koloniale troepen
zooveel mogelijk te bevorderen. Met die werving zijn in het bijzonder
belast de commandeerende officier van het Koloniaal Werfdepot en de
plaatselijke en garnizoenscommandantendeze autoriteiten zullen
aan de voorwaarden, waarop Nederlanders en vreemdelingen zich
voor den kolonialen militairen dienst kunnen verbinden, door gepaste
middelen op den duur meer algemeene bekendheid trachten te ge ven.
Een der eerste wijzigingen in dat voorschrift was de op 1 Februari
1882 door den Minister van Oorlog gegeven bepaling, dat tot nader
order geen aanbrengpremie meer zou worden uitbetaald ten behoeve
van vreemdelingen, die zich voor onzen kolonialen militairen dienst
verbinden. (Tot nu toe is die bepaling gehandhaafd).
Aangezien in 1883 het gevraagde contingent van 2000 man niet
was uitgezonden en bovendien het incompleet aan Europeanen bij
het Indische leger steeds aanmerkelijk bleef toenemen, werd het in
verband daarmede nog in Januari 1884 noodig geacht, om niet alleen
meer suppletietroepen uit Nederland uit te zenden, doch ook om dat
zoo spoedig mogelijk te doen. Yan de in 1879 vastgestelde regeling
moest tijdeljjk worden afgeweken en den commandant van het Koloniaal
Werfdepot werd verzocht, de oefeningen der voor Oost-Indië bestemde
militairen zoodanig te regelen, dat het oogenblik van hun vertrek
zoo min mogelijk verdaagd werd. Bovendien werd twee maanden
later machtiging verleend, om de vreemdelingen zoo spoedig mogelijk
uit te zenden, doch niet meer dan hoogstens 1/3 gedeelte bij ieder
transport.
Yoorloopig werd wel op die wijze in het tekort te gemoet geko-