240 men, maar het kon geenszins beletten, dat zoowel in 1884 als in 1885 de benoodigde contingenten niet konden worden uitgezonden. Door de slechte uitkomsten der werving was o. a. in de maand Juni 1885 eene bespoedigde uitzending niet meer wenschelijk, omdat daardoor bij het Koloniaal Werfdepot zelf geen beschikbare manschappen over bleven, waarvan men toch minstens een 40tal noodig had voor de geregelde diensten bij dat korps. Bij het bepalen van het contingent voor 1886 werd wel tevens opgegeven, dat de werving voor artillerie en cavalerie tijdelijk kon worden gestaakt, omdat op 1 Juli 1885 een niet onbelangrijk overcom pleet aan Europeanen bij die wapens van het Indische leger bestond, doch deed zich de behoefte voor de andere wapens steeds meer gevoelen. Dit bleek vooral in Juli 1886, toen de Minister van Koloniën de aandacht er op vestigde, dat de resultaten der koloniale werving in den loop van dat jaar niet zoo gunstig waren als de toestand van het Indisch leger deed wenschen. Dat leger werd toen meer dan in andere jaren door ziekten geteisterd, terwijl de gestadige aanvulling der be zetting van Atjeh en de buitengewone samentrekking van troepen ter Oostkust van Sumatra dringend voorziening eischten. In verband daarmede achtte de Minister van Oorlog het niet overbodig de bevordering der koloniale werving nog eens aan de zorgen van het Koloniaal Werfdepot aan ie bevelen, en in het bijzonder er op te wijzen, dat de gunstige bepalingen omtrent tweejarige detacheering van mili ciens bij het Indische leger nog steeds van kracht waren. Drie maanden later (Aanschrijving D. v. O. 4 October 1886) kwam het den Minister van Oorlog in 't belang der koloniale werving tevens wenschelijk voor, voor enkele categorieën van personen, die niet anders dan met machtiging van het Departement van Oorlog voor den kolonialen militairen dienst konden worden aangenomen, aanbrenggeld toe te kennen. Tot die categorieën behooren zij, die te jong of te oud zijn, die de vereischte lengte missen, die gehuwd zijn (ook weduwnaars met kind of kinderen) en die wegens lichaamsgebreken uit den dienst zijn ont slagen. Te rekenen van 1 September 1888 werd die bepaling ook uitge strekt tot personen, die alleen wegens lichte gebreken ongeschikt zijn en met machtiging van het Departement van Oorlog worden aangenomen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 255