249
De middelen, die zoowel in 1887 als in 1888 tot verbetering der
werving voor Indië werden aangewend, deden voor die jaren
betere uitkomsten bereiken het jaar 1889 evenwel was voor de kolo
niale werving niet gunstig, hetgeen vooral bleek uit het feit, dat van
het voor dat jaar gevraagde contingent van 2000 man suppletie
troepen, slechts 1300 man naar Indië konden worden uitgezonden.
Met het oog ook op het dringend wenscielijke om door eene doel
treffende werving hier te lande het Indische leger gestadig aan te
vullen, gaf een en ander den Minister van Oorlog aanleiding den
plaatselijken garnizoenscommandanten de belangen dier werving bij
vernieuwing met den meesten nadruk aan te bevelen, en die autoriteiten
te verzoekeu, die belangen met alle hun ten dienste staande middelen
te bevorderen.
Als een der middelen daartoe werd in die aanschrijving van 10
Januari 1890, III Afdeeling, P. N°. 7 genoemd, het op goed
zichtbare wijze doen aanplakken aan ingangen van kazernen en
verdere militaire gebouwen van exemplaren van de aankondiging
betreffende de werving voor het leger in Indië, evenals zulks in 1886
en 1887 was geschied, en van welke biljetten de Minister van Oorlog
ook nu aan de plaatselijke en garnizoenscommandanten een viertal
exemplaren voor dat doel deed toekomen.
Bovendien kwam het Z.E. voor aanbeveling te verdienen, omirent
de voorwaarden tot dienstneming bij het Iudische leger, van tijd tot
tijd belichten te doen opnemen in locale advertentiebladen, welke in
grooten getale gratis plegen te worden verspreid. Ten einde voorts te
voorkomen, dat onbekendheid met den te volgen weg, vrees van in
handen te zullen vallen van oneerlijke lieden, of ook wel een bij de
onontwikkelde menigte vaak waar te nemen afkeer van formaliteiten
enz., er sommigen van zouden weerhouden om zich voor den kolonialen
militairen dienst te doen aanwerven, zou er in dergelijke berichten
vooral duidelijk op moeten worden gewezen, dat alle inlichtingen
betrekkelijk de koloniale werving op de plaatselijke- en garnizoens-
bureaux „kosteloos" worden verstrekt.
Behalve bovengenoemde aanbeveling aan de plaatselijke- en garni
zoenscommandanten richtte de Minister van Oorlog in dat jaar ook nog
eene aanschrijving tot de inspecteurs der wapens, ten einde mede te