259
Het ia eene insinuatie te zeggen, dat de Engelscheu en de Franschen
in hunne bezittingen „de regels van de leer der oorlogskunst, zooals
deze in Europa worden toegepast, met het meeste succes opvolgen'',
als veroordeeling, dat onze veldheeren getoond zouden hebben dat
niet te kunnen
Zoowel door Engelsche, als door de Fransche, als door de Neder-
landsch-Indische veldheeren is vaak strategisch geageerd op eene
wijze, die door een Europeesch veldheer a priori stellig afgekeurd
zou zijn, en die tochja die juist daardoor een schitterend succes
heeft gebracht. Wie van Engelsche schrijvers van naam eene beves
tiging wil lezen van hetgeen wij Indische officieren daaromtrent be
weren, leze b. v. hetgeen Da Costa Porter, en hetgeen de als veldheer
beroemde generaal Wolseley over den oorlog tegen onbeschaafde stam
men geschreven hebben.
Met welk woord moet ik verder de verklaring bestempelen, dat
in den Atjeh-ooriog „van werkelijk veldheerstalent geen spoor te
bekennen is"? Ik acht het natuurlijk aie noodig U van het tegen,
deel te overtuigen, geachte hoofdredacteur, in wiens tijdschrift meer
dan eens rechtmatige hulde is gebracht aan het talent van onze ge
neraals van Swieten, Pel, van der Heijden en o. m ook van gene
raal van Teijn in Edi (1890).
Eene insinuatie ook noem ik: „wij doen dan ook de vraag, of het
aangaat de povere uitkomsten, die wij in Indië op onze oorlogstooneel-
tjes bereiken, enz.", en ik begrijp dan ook niet, dat U eene plaats
heeft kunnen afstaan aan die schotschrifttaal, die zeker door elk
Indisch officier afgekeurd wordt.
Die criticus spreekt van: „die wij in Indië op onze oorlogstooneel-
tjes bereiken". Hij had zich daaronder niet mogen mederekenen, hij
heeft blijkbaar nooit een oorlogstooneeltje gezien, en welke uitkomsten
heeft bij bereikt? De povere uitkomsten mogen genoemd worden, die
wij Indische officieren, onder leiding onzer Indische veldheeren, mede
hebben he'pen bereiken, nadat een uit Europa gezonden bevelhebber,
met uit Europa gezonden officieren, onze koloniëu in 1811, in eenige
weken, tegenover de Engelschen verspeeld hadden. Van die uitkom
sten, na het herstel van Neêrlaud's macht in Indië bevochten, ver
meld ik zoo voor de hand