16
opzichte van het werfdepot te Lörrach, door tusschenkomst van
genoemden commandant, aan dat departement moest inzenden.
Evenals van bovengenoemde recruten, werd ook telkens van de
transporten vreemdelingen, die te Lille en te Hamburg voorloopig
voor onzen kolonialen dienst aangenomen en van daar rechtstreeks
op het Koloniaal Werfdepot werden gedirigeerd, door den commandant
van dit korps kennis gegeven aan het Departement van Oorlog.
Die buitenlandsche werving leverde zoowel in 1857 en 1858 een
groot contingent suppletietroepen op, dat ook in den loop dier jaren
rneerendeels naar onze overzeesche bezittingen werd uitgezonden
(zie bijlage 3). Nadat de heer van Travers in Juli 1858, tengevolge
eener verkregen betrekking bij den spoorweg in Zwitserland, tijdelijk
van de werving had afgezien, werd kort daarna de standplaats van het
Zwitsersche werfdepot verplaatst naar Mannheim, waar het ruim een
maand gevestigd bleef. De gepensionneerde kolonel Scharten ontving
in December van dat jaar den last, om met zijn onderhebbend personeel
naar Nederland terug te keeren en dit op het Koloniaal Werf
depot te Harderwijk te dirigeeren, waar het op den voet gevoerd
zou worden, zooals het tot dusverre had plaats gehad. Twee der
onderofficieren bleven voorloopig nog te Mannheim, totdat in het begin
van 1859 door meergenoemden gepensionneerden kolonel met een
gemachtigde der Nassausche regeering een overeenkomst werd gesloten,
ten doel hebbende om de reis te bevorderen van personen, niet van
Duitsche afkomst, die zich voor onzen kolonialen militairen dienst
wilden aanmelden.
De standplaats van dat nieuwe werfdepot werd Biebrich (Hertogdom
Nassau), waarheen ook den 20en Februari van dat jaar het personeel der
Zwitsersche werving werd gezonden.
Niet alleen de buitenlandsche werving, maar ook de toename der
binnenlandsche werving, bezorgde in de jaren 1857 en 1858 aan het
Koloniaal Werfdepot een drukken tijd; zoowel van de officieren als van
het kader werd door die buitengewone dienstverrichtingen veel
geëischt. Daarom werd bij resolutie van den 10en Februari 1859 aan
den toenmaligen commandant, kolonel König, als blijk van 's Konings
tevredenheid over de wijze, waarop hij zich ook in 1858 van zijne
werkzaamheden had gekweten, eene gratificatie toegekend, en werd