18
hun daarbij gehouden gedrag en werd een korporaal van dat kader bij
die gelegenheid tot sergeant bevorderd.
Na dien tijd deed eene herhaling van zulke feiten zich gelukkig
niet meer bij het Koloniaal Werfdepot voor.
Tengevolge der uitzending van veel detachementen suppletietroepen
in 1859 deed zich in 't laatst van dat jaar de behoefte gevoelen aan
kader, dat daarbij moest worden ingedeeld, en om daarin te voorzien,
bepaalde de Minister van Oorlog, dat tot nader order aan onderofficieren
en korporaals der infanterie, die genegen mochten zijn bij het Leger
in Oost-Indië over te gaan, een premie of beter gezegd eene gratifi
catie zou worden toegekend, en wel voor de onderofficieren ten
bedrage van f 140.en voor de korporaals van 125tevens werd
daarbij te kennen gegeven, dat het aannemen dier gratificatie geen
beletsel zou zijn, om toegelaten te worden tot het examen voor den
rang van luitenant in Indië.
Behalve die gunstige bepalingen voor het kader wat het handgeld
betreft, trachtte men ook door het verbeteren der pensioenen een middel
te vinden tot aanmoediging der koloniale werving, zoodat die te
rekenen van 1 Januari 1860 verhoogd werden.
Aangezien in het jaar 1859 en ook nog in het begin van 1860 het
aantal der aangeworven vreemdelingen voor het Indische Leger zeer
was toegenomen, deed dit de Regeering in 't voorjaar besluiten beper
kende bepalingen omtrent de toelating in 't leven te roepen, waarbij
het aannemen van andere vreemdelingen dan Duitschers, Denen, Noren,
Zweden en Zwitsers tijdelijk gestaakt werd. De werving te Rijssel
vérliep daardoor geheel. Ook kwam het haar wenschelijk voor, om
ouder de detachementen suppletietroepen, nog dat jaar naar Indië uit
te zenden, geen of zoo min mogelijk vreemdelingen te begrijpen.
Ten einde de opeenhooping van troepen bij het Koloniaal Werfdepot
te Harderwijk, welke daaruit zou voortvloeien, te vermijden, werd
het raadzaam geoordeeld de vreemdelingen, die zich voor den dienst
in Indië verbonden, tijdelijk bij een der korpsen van het leger h. 1.1.
in te deelen en dienst te laten doen, hen daarbij in alle opzichten gelijk
te stellen met de Nederlandsche vrijwilligers, en hen eerst later,
wanneer daartoe behoefte bestond, naar Indië uit te zenden.
Die vreemdelingen moesten zich voortaan voor 12 jaar verbinden