295 bij de colonne Diepenheim de le en 2® compagnie 3® bataljon (le luitenant Steur); (1) de 2e compagnie 13e bataljon (kapitein van de Pauwert); de 4e compagnie barisan (kapitein Schmulling); 4 kanons (kapitein Duguiés); en 1 detachement mineurs (le luitenant Kuijl). Het uur van oprukken werd aanmerkelijk vertraagd, doordat gebrek aan water en brandhout de bereiding van het eten in den weg stond; de den vorigen dag achter het moeras gebleven artillerie had dus ruimte van tijd, om in de voorste linie zich te rangeeren. Toch ging ook dit niet zonder bezwaar gepaardhet verraderlijk terrein was o. a. oorzaak, dat een 4 tal paarden met munitiekistjes eensklaps in den modder zonken, waaruit zij niet zonder veel moeite werden opgehaald. De luitenant-adjudant Schultz, die later in den morgen een order van generaal Pel overbracht, wedervoer hetzelfde lot. Tegen het middaguur hadden de troepen gegeten en maakte men zich gereed, de operatiën voort te zetten. Volgen wij thans eerst de rechtercolonne Meijer. Voorop in de eerste linie de compagnieën de Bruijn en Wttewaal van Stoetwegen, daarachter mineurs met nibonghout om over eene straks te passeeren beek een brug te slaan, vervolgens de artillerie in sectiecolonne, gedekt door de compagnie Vervloet, daarna ambu lance, mariniers en de compagnieën Buijs en Smith. Aanvankelijk zich op eene nagenoeg droge sawah bewegende, marcheerde de infanterie in divisiecolonue, welke formatie verlaten werd, toen men nabij eene beek gekomen, tot aan den enkel in den modder liep. De vijand opende hier het vuur, zonder ons veel nadeel toe te brengen. Terwijl de beide voorste compagnieën infanterie de 3-£ M. breede beek doorwaadden en zich vrij wel gedekt in het voorterrein wisten op te stellen, sloeg sergeant Benjaminsen met zijn mineurs in een half uur tijds een brug en rukten thans de artillerie en overige infanterie naar de overzijde. (1) De commandant dier compagnie, de kapitein van Swieten, ging dien morgen ziek naar Eota Radja.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 310