OOK IETS OVER CAVALERIE
ANTWOORD AAN „J."
Alhoewel er in uwe opstellen in dit tijdschrift, getiteld: „Iets
over Cavalerie" en „het Schieten der Cavalerie" voorkomende in de
laatste aflevering van het vorig en in de eerste aflevering van dit
jaar enkele punten zijn, waarin ik wel gedeeltelijk met u kan
meegaan, zoo ben ik het toch nergens meer met u eens dan daar,
waar gij schrijft, dat gij er niet aan twijfelt, dat niet iedereen het
met uwe beschouwing eens zal zijn.
Uw vermoeden is zeer juist geweest.
Te Salatiga, ondanks de geïsoleerde stelling (blz. 453), het
cavaleriegarnizoen, denkt men vrij wel eenparig over het door u ge
schrevene.
Laat ik al dadelijk beginnen met u mede te deelen, dat uw zorg
voor het naar uwe meening zoo zieke regiment, hoe goed ook gemeend,
zeer overdreven is. De „zekere sleur", een „zeker hangen aan het
oude" (blz. 454) ziedaar uitdrukkingen, geschikt om menigeen
met een schouderophalen over de cavalerie te doen oordeelen als
over een „zootje", voorzeker weinig geschikt, om de belangstelling
voor ons te verhoogeu, betgeen toch wel uw doel zal zijn geweest.
Doch wat bedoelt gij met dien „sleur", waar hebt gij dien opgemerkt?
Hier, waar meer dan de helft van het regiment in garnizoen ligt,
bestaat hij niet, doch het tegendeel is waar, n. 1. het ernstig streven
om de waarde van het wapen zoo hoog mogelijk op te voeren.
U volkomen toegevende, dat hoofdzaak voor ons is en zal blijven
„verkennen en beveiligen", iets wat trouwens niemand u zal tegen
spreken, zag ik uit uw schrijven, dat gij de gesloten exercitiën uit
sluitend gebruikt wilt zien als middel, om den troep in de hand te
houden, dus als middel om de tucht te handhaven.