301
van marschen zijn nut heeft en hoe verder men nu dergelijke oefeningen
voortzet, hoe beter, mits zij niet ten nadeele komen aan het paarden-
materiaal.
De ondervinding nu van ettelijke jaren leert, dat zulks bij marschen
van 40 KM. niet het geval is, dus 40 KM. is niet te veel.
Hetgeen gij verder zegt: „schoone charges in verspreide orde, al
begint men ook in gesloten orde, tot vermaak van den verbaasden
„burger, maar waarvan het nut in Indië vrij problematiek is, tenzij
„om enkele oude harnachementsdeelen, die bij deze oefening stuk
„raken, te kunnen verwisselen" (blz. 458), is weer volkomen geschikt
om iedereen te doen denken: „wat een zootje, die cavalerie!" en
bewijst verder alleen hoe slecht er volgens u voor het harnachement
wordt gezorgd. Natuurlijk komt het wel eens voor, dat er een
stijgriem of iets anders breekt, maar zooals gij het neerschrijft, moet
iemand, die met de toestanden onbekend is, denken, dat bij zoo'n
gelegenheid dan ook steeds wat breekt. Ook dit stelt gij al weer
sterk overdreven voor en wat erger is ten nadeele van een
mogelijken goeden dunk van ons wapen, welks belangen u zoo zeer
ter harte gaan.
Hetzelfde merk ik op waar gij zegt: „men eindige toch met de
cavalerie als oefening veldwachten te laten betrekken" (blz. 458).
Zoo gelezen geeft het min of meer den indruk als ware dit dage-
lijksch werk.
Bedoelde oefening wordt gehouden, niet dikwijls, niet meer dan
noodig. Acht gij die oefening echter geheel overbodig?
Maar vergun mij dan, dat ik u de vraag stel, hoe gij denkt te
handelen, wanneer gij geroepen wordt, om met een peloton cavalerie
een gewichtig punt, b. v. een spoorwegstation, een kruispunt van
wegen, een brug en dergelijke voor den tijd vaD 24 uur dan wel
minder vast te houden.
Treedt gij soms met die afdeeling anders op dan een veldwacht
doet
Ik geloof u daarop gerust te kunnen antwoorden, dat wat betreft
de opstelling van uwe posten, den aard van uwen patrouillegang en de
plaats van uw gros alles op eene lijn te stellen is met die, aangegeven
voor den gang van zaken bij eene veldwacht.
Dl. I, 1896. 21