303 luitenant-kwartiermeester van het garnizoen of onder diens dadelijk toezicht door daartoe geschikte onderofficieren (artikel 7 cavalerie-order No. 1 van 1889). Er is nu goedgevonden ten gerieve van den kwartiermeester, dat deze lessen plaats hebben op zijn bureau. In plaats dus, dat de instructeur naar de leerlingen gaat, komen zij bij hem. Nu daartegen zult gij, dunkt mij, ook wel niets hebben. Zij zijn dus niet alleen op de school geplaatst, doch bezoeken haar ook wel degelijk, al worden dan ook hunne lessen niet gegeven in hetzelfde lokaal met de andere leerlingen. Is het u nu duidelijk, waarom die plaatsing officieel bij korpsorder gelast wordt en vindt gij nu uwe uitdrukking: „terwijl men het van hoogerhand aanziet en er in berust, dat de school niet bezocht wordt" (blz. 461) niet erg misplaatst? Hoe meer tijd een directeur van de kaderschool heeft, hoe beter en bestaat zijn werk alleen in het behartigen der belangen van de school, voorzeker zal dit ten goede komen aan de inrichting en aan de leerlingen, doch ik vermeen, dat het niet strikt noodig is, een officier speciaal voor de Bchool te bestemmen en dit heeft mij de ondervinding als directeur dier inrichting geleerd. Iets verder (blz. 462) mocht het u behagen, den lezers mede te deelen, dat indien de directeur een goed instructeur (onderofficier) heeft, deze, d. i. dus die onderofficier, de zaak vrij aardig op gang houdt. Neen, „J", niet die onderofficier, maar de directeur doet het. Doch hierover niet meer. Gij wilt korps- en kaderschool vereenigen onder een luitenant, liefst iemand van eenige ondervinding en ancienneteit, die wat meer dan Salatiga heeft gezien (te Salatiga, brr, daar deugt het niet, daar schijnt men niets te leerengoed; maar hoe dan, wanneer de kwartiermeester, die als instructeur aan de school toch onder den directeur moet staan, erg oud officier is? Dan een ritmeester. Uitstekend Hetgeen gij zegt omtrent de toelating tot de kaderschool is ook al weer overdreven. Welk eskadronscommandant, die een paar flinke, intelligente cava leristen heeft, zou dezen niet voor eene plaatsing op de school durven voordragen, al waren deze manschappen een halfjaar geleden

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 318