357 Bruijn in meer Noordelijke richting, om den vijand in zijne rechter flank aan te grijpen. Nabij de benting komende en nadat de artillerie haar vuur gestaakt had, gingen de compagnieën Steur en de Man tot den storm aanval over en veroverden zij ten koste van zes gewonden, de benting, die door de verdedigers in allerijl verlaten werd. De luitenants der infanterie Gr. van Bijleveld, A. H. Stadnitski en A. Picard, benevens de Europeesche sergeant Hentz, n° 61206, welk onderofficier wij reeds bij het sneuvelen van den luitenant Sim- mermacher in de kloof van Blang Kala als een goed soldaat leerden kennen, onderscheidden zich bij Toeram en Atoa door de stoutmoe digheid, waarmede zij storm liepen. Ter vervanging van den aan zijn wonden overleden majoor Mekern was inmiddels te Atjeh aangekomen de majoor der infanterie J. Yisser en had deze hoofdofficier te Ketapan Doea het bevel over het 6e bataljon aanvaard. In den namiddag van den 3en Februari ten 1 ure, meldde zich majoor Yisser te Toeram bij den generaal Pel, met zich voe rende de compagnie infanterie, die te Ketapan Doea door de bezet ting van den te Bital opgeheven post was vervangen geworden. Deze troepenversterking kwam te Toeram juist van pas. Aangezien generaal Pel de troepen, die Atoa genomen hadden, aldaar wenschte te doen bivouakeeren, waren er niet zoo veel solda ten meer over, om naar Biloel op te rukken, al was het ook meer dan waarschijnlijk, dat de tegenstand des vijands er niet groot zou de zijn. Met 2 compagnieën infanterie der ageerende colonne, benevens de door majoor Visser medegenomen compagnie en 1 sectie artillerie nu werd de marsch naar Biloel aangenomen en des namiddags om 31 2 uur de missigit zonder eenigen tegenstand bezet. De huzaar de Wind, n°. 63442, onderscheidde zich dien middag door koenheid en groot overleg; gansch alleen in vijandelijk ter rein, bracht hij van de colonne Mekern aan generaal Pel een bericht over. De bezetting van missigit Biloel werd voorloopig bepaald op 2

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 374