359 5°. De compagnie van het 13e bataljon te Biloel voegt zich bij haar korps te Atoa en wordt vervangen door eene compagnie barisan. 6°. De majoor Hekeru verbrandt een gedeelte van Atoa (Lam Bait), laat voorloopig eene compagnie van het 3e bataljon aldaar achter en marcheert vervolgens, zoodra de opperbevelhebber zich bij hem zal hebben aangesloten, met zijne colonne naar Lam Sajoen. 7°. De compagnie van het 6e bataljoD, te Aroe in bezetting, mar cheert over Lampeneben naar Atoa, neemt de stelling over van kapi tein de MaD, die daarna met zijne compagnie, zijn korps op den weg naar Lam Sajoen volgt, en 8°. de post Aroe rukt in. Wij zullen thans in korte trekken vermelden, wat er bij de twee colonnes Engel en Mekern voorviel. De overste Engel ging 's voormiddags om 11-J uur op marsch, hield Noord aan en bereikte ongeveer half een de sawahvlakte vóór Lam Reng, welke kampong door den vijand verlaten was. Bij het binnentreden van den kampong vielen echter uit eene zij waarts gelegen versterking eenige schoten, waarbij een lillakogel den Europeeschen fuselier Dausendschon, n°. 41933 van de compagnie Engelhard verwondde. Deze compagnie, zoomede de barisancompagnie Thieme bezetten vervolgens den missigit Lam Reng, waarna om half drie n. m. het overige deel der colonne in Zuid-Oostelijke richting op Lam Sajoen marcheerde, alwaar de zoo even bedoelde versterking lag. De artillerie kwam in batterij en nabij haar verbleef één barisan compagnie, terwijl drie compagnieën van het 8e bataljon, onder majoor van Teijn, eene omtrekking maakten, om in 's vijands rug en flank te komen. De vijand wachtte evenwel dien aanval niet af en vluchtte. Eene zijner laatste schoten trof doodelijk den kapitein der artillerie J. A. van der Kruk in den buik, tengevolge waarvan die officier den volgenden dag overleed. De dood ontnam aan ons leger een bekwaam, flink en degelijk aanvoerder te velde, die reeds bij menige ernstige gelegenheid had getoond dien bedaarden moed te bezitten, die den soldaten het zoo

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 376