369 Yooral het materieel onzer batterijen 8 cM. licht had veel ge leden en mankeerden daaraan nog een paar sectiën, die in de nieuw opgerichte posten, in afwachting der komst van positiegeschut, waren achtergebleven. Ons gebied aan den rechteroever der Atjehrivier was bij den aanvang der operatiën, welke wij thans gaan beschrijven, begrensd door eene lijn, die van uit Kota Alam nagenoeg recht Noordelijk naar Moesapi loopt. Eene rij posten onze zoogenaamde Oosterlinie lag daartus- schende voornaamste, die het dichtst bij den vijand lagen, waren Kota Alam, de Lemboe's, Lamprit, Langkroek-Oost, de beide Lamara's, Tiban en Moesapi. De meeste dier posten waren, na het vertrek van den generaal van Swieten en onze hoofdmacht naar Java, achtereenvolgens op den vijand veroverd, opdat wij, van af de monding der Atjehrivier tot aan Kota Radja, aan die zijde van deze belangrijke terreinaf scheiding meester zouden zijn. De gemeenschap langs de rivier van af de monding tot aan Kota Radja was dus verzekerd. Evenals in onze Zuiderlinie waren ook hier onze tegenstanders, naar gelang wij voorwaarts rukten, niet verder teruggegaan, dan naar hunne meening hoog noodig was om ons te kunnen blijven bestoken. Hunne linie van bentings liep dan ook evenwijdig aan de onze en de zoogenaamde Pinangrand was hun sterkste positie. De generaal Pel was met deze vijandelijke linie, wat de ligging, den afstand en den aard der versterkingen betrof, vrij nauwkeurig bekend, dank zij de verkenningen onzer vele sluippatrouilles en de door het civiel bestuur daarnaar gedane informatiën. Eene grove terreinschets, ons aan de hand gedaan door Toekoe Nja Mohamad, den schoonzoon van Toekoe Neq, gaf den generaal intusschen weinig meer dan de namen van de te passeeren kampongs te leeren. Omtrent de geografische verdeeling der Sagi wist men, dat er waren A. XIII Moekims, onder de beide panglima Sagi en Dl. I, 1896. 26

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 386