1V0G IETS OVER CAVALERIE.
Id de 26 aflevering, jaargang 1896 van dit tijdschrift, doet de
heer Posno den onbekenden J. de eer aan, enkele bladzijden te wij
den aan het door J. geschrevene: „Iets over cavalerie".
Alhoewel de heer P. daarin al dadelijk verklaarde, het met de
meeste beschouwingen van den ondergeteekende totaal oneens te
zijn, zoo werd J. toch aangenaam verrast door het feit, dat dit totale
oneens zijn zich beperkte tot enkele details, benevens een meenings-
verschil over het al of niet noodige van het veelvuldige oefenen
onzer eskadrons in de gesloten exercitiën.
Ik wil mij daarom in deze enkele regelen tot een kort wederwoord
bepalen.
De enkele kleine meeningsverschillen omtrent:
„appreciatie van ons wapen,
„ruiterleven hier en in Europa,
„terreinrijden te Salatiga en te Atjeh enz. enz. beantwoord ik
niet.
Hoewel ik ze puntsgewijze weerleggen kan, zoo zal de heer P.
waarschijnlijk dan weer nieuwe argumenten er tegen hebben, zoodat
we ten slotte in een doolhof van kleine meeningsverschilletjes zullen
geraken, waaraan niemand iets heeft en waarbij ieder op zijn stuk
zal blijven staan.
Iets anders is het met mijne beschouwingen over de vier hoofd
onderwerpen in mijn opstel en zooals ik reeds zeide, is het mij een
troost, dat hoewel de heer P. het tegendeel verklaart, hij het in
zijn geschrift met 3 der 4 hoofdpunten van mijn opstel geheel, met
één gedeeltelijk eens is, hetgeen ik zoo goed mogelijk bewijzen zal.
In „Iets over cavalerie" heb ik nl. gesproken over:
I. Oefening onzer gemengde eskadrons in exercitiën^ velddienst en
marschen.