398 man te ontwikkelen, een denkvermogen, dat maar al te dikwijls gelijk nul gesteld kan worden. D. Het overtrekken van een open terreingedeelte. Gedurende de beweging over een open terreingedeelte wordt, wanneer daartoe bevel gegeven is, dekking tegen het gezicht en het vuur van den vijand verkregen door snelle verplaatsing in gebogen houding van de eene dekking naar de anderesoms door kruipende bewegingen welke echter alleen voor korte afstanden door enkele manschappen moqen worden uitgevoerd. Alhoewel het reglement niet aangeeft, welke houding de beste is bij het kruipen, zoo zal de onderwijzer wel doen om eene manier aan te geven, hoe het geweer vastgehouden moet worden. De Inlander beweegt zich het gemakkelijkst in kruipende houding als een slang (mendjoeloer). Het geweer wordt hierbij onder den oksel genomen en met de hand een tweede steunpunt verkregen. De Europeaan kruipt liever op handen en voeten, het geweer in een der handen vasthoudende. E. Handelingen tegen onverhoedsche aanvallen. De onderwijzer begint den recruten mede te deelen, dat het niet zelden gebeurt in onze oorlogen, dat men handgemeen wordt en dan man tegen man moet vechten. Zaak is het dan kalm te blijven en zijn geweer als schiet- en stootwapen goed te gebruiken. Tegen een onverhoedschen aanval met het blanke wapenzoomede tegen den cavalerist verdedigt zich de enkele man door een goed gebruik van zijn geweer en van het terrein. Bij plotselinge aanvallen of verrassingen is het hoofdzaak den moed niet te verliezenhet daarbij aangeheven geschreeuw of gegil moet den soldaat niet van de wijs brengen. Bij genoeg koelbloedig heid en zelfvertrouwen is een goed en behendig gebruik van het geweer als schiet- en stootwapen een afdoend middelom zelfs een overmachtigen vijand te weerstaan.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 415