399 Hoe gehandeld moet worden, wil de man een goed gebruik van zjjn geweer als stootwapen maken, leert het Voorschrift bajonetschermen 1°. Geweer tegen de sabel of klewang. „De onderwijzer begint met den leerling er op te wijzen, dat de bajonetschermer bij het gevecht tegen den met de sabel gewapenden vjjand in het voordeel is, mits hij zijne bedaardheid niet verlieze. Hij prent hem in, dat hij van elk oogenblik, dat de tegenpartij niet gedekt is, gebruik moet maken om hem een wel gerichten stoot toe te brengen. Hij laat hem zien, dat de bajonetschermer den aanval niet moet afwachten, maar op zijn tegenstander indringen en, door afweringen en schijnstooten het gevaar van zijne bajonet te laten vatten ver- mijdende, dezen door een stoot buiten gevecht stellen. De onderwijzer maakt den leerling opmerkzaam op het groote ge- vaar, dat hij loopt, als de tegenpartij zjjne bajonet heeft gevat en leert hem, dat hij zich in dat geval alleen kan vrijmaken door een sprong achterwaarts te doen en tegelijkertijd het gewber met kracht draaienderwijze terug te trekken, dan wel door na een krachtigen ruk een sprong voorwaarts te maken en den vijand de bajonet in de borst te drijven. Zoodra zijn geweer vrij is, moet hij een of meer sprongen achter waarts doen om zich te herstellen." 2°. Geweer tegen den sabelruiter en den lancier. De zwakke zijde van den sabelruiter is diens linker-, die van den lancier diens rechterzijde; die zijde moet men steeds trachten te be reiken door gebruik te maken van passen en sprongen. Staat men voor het hoofd van het paard, dan is een slag met de bajonet tegen de linker- (rechter-) zijde van den neus dikwijls voldoende om het paard eene rechtsche (linksche) wending te doen maken en daardoor aan de linker- (rechter-) zijde te komen van den sabel lans-) ruiter. Is de ruiter moeilijk te bereiken, dan brenge men het paard een

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 416