400 stoot toe, ten einde van het stijgeren of den zijsprong gebruik te maken om den ruiter te treffen. Als de ruiter recht op den infanterist aanrent om hem onder den voet te rijden, zal deze, door spoedig zijwaarts te gaan en daarna vlug vooruit te springen, onder het toebrengen van een stoot den ruiter of althans het paard trachten te treffen, of wel hij zal in tijds een gedoken stand aannemen door sterk in de knieën door te buigen, waarbij hij de kolf van het geweer voor de rechterknie op den grond plaatst en den ruiter goed in het oog houdt. Op het oogenblik dat de ruiter dicht bij hem is, springt hij in de hoogte, brengt door het uitstrekken van de armen het geweer dwars boven het hoofd en geeft een harden schreeuw; het oogenblik dat het paard schrikt en stijgert of op zijde springt moet hij benutten om den ruiter aan te vallen". Het zal den onderwijzer niet moeilijk vallen, om den recruut aan te toonen, hoe dikwerf partij kan worden getrokken van het terrein. Is een kuil, ingraviDg of sloot aanwezig, dan trachte hij haar in den rug van den vijand te brengenzoo kan een muur daarentegen ge bezigd worden als dekking in den eigen rug, kortom elke gelegenheid wordt aangegrepen, om den recruut zelfvertrouwen in te boezemeD, iets wat slechts verkregen wordt door de wetenschap, hoe hij handelen moet in bepaalde gevallen. (Wordt vervolgdD. Bakker.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 417