30
En gaat, zooals meestal de Schenkelganger, het paard met slap
doorgebogen rug, dan kunnen de buikspieren onmogelijk van beteekenis
werken, de achterbeenen kunnen dan niet ver ondertreden, het paard
kan niet verzameld gaan, het loopt in twee stukkende rug ondervindt
telkens een hevigen schok, daar hij niet ondersteund wordt door de
buikspieren, de voorhand wordt niet verlicht, niet omhoog gehouden
en komt telkens met een smak op den grond. Van veerkracht in de
beweging is geen sprake.
Bij den renner bestaat wel degelijk de „elastische Rückenaufwölbung"
afgewisseld door inbuigen van den rug; de tweede voorwaarde, die wij
aan het afgerichte rijpaard stellen, „unbedingte Beizaumung am Zügel",
ontbeert het echter. Om de grootste snelheid, de ruimste sprongen te
ontwikkelen, waartoe het organisme in staat is, moet het dier als
Rückenganger werken, d. w. z. op de bovenbeschreven wijze het
ruimste gebruik maken ten behoeve zijner voortbeweging, afwisselend
van zijn rug- en zijn buikspieren.
Het schijnt mij toe, alsof voor ons oog het mechanisme van dezen
vorm van beweging zich duidelijker laat waarnemen bij sommige
andere dieren dan bij het paard, bij die nl. welke door een langen,
buigzamen rug en door zeer ver vooruitgrijpen der lenige achterbeenen
onze zintuigelijke waarneming sterker treffen door de meerdere ampli
tude der beweging. De verschillende zoo korte momenten als: ver
ondergrijpen der achterbeenen met gewelfden rug, daarop volgend
wegslingeren voor- en bovenwaarts der voorhand en nakomen van
de achterhand met hollen rug en achterwaartsgestrekte achterbeenen,
vind ik bij de galopsprongen van de kat en vooral van den hazewind
veel gemakkelijker waarneembaar dan bij het paard.
Deventer1 September '95.
J. Van de Velde.