426
eenigermate de bevreemding wekken, dat b.v. wèl de opstand in
Krawang in 1832, maar niet de expeditie in de residentie Cheribon in
den aanvang van het jaar 1818 wordt behandeld. Ook aan laatstbe
doelde expeditie, die, blijkens de beschijving, welke daarvan wordt
aangetroffen in het lste deel van het Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië,
jaargang 1854, uit een krijgsgeschiedkundig oogpunt toch zeker van
niet minder belang te achten is, dan de demping van den opstand in
Krawang, hadden, naar het ons voorkomt, eenige beschouwingen behooren
te worden gewijd.
Het voorafgaande samenvattende, spreken wij, ongeacht de enkele op
merkingen, die wij meenden niet achterwege te mogen houden, als onze
overtuiging uit, dat de heer Hooijer door het schrijven zijner Krijgs
geschiedenis van Nederlandsch-Indiëeen nuttigen arbeid heeft verricht,
waardoor hij zich aanspraak heeft verworven op de dankbaarheid van
allen, die belang stellen in de roemrijke daden van ons Indisch leger.
Wij wenschen zijn werk in veler handen, overtuigd als wij zijn, dat de
kennisneming van den rijken inhoud bij menigeen den lust zal doen
ontstaan tot voortzetting hunner studiën in deze richting.
Ten slotte nog de mededeeling, dat het werk zich over het algemeen
gemakkelijk laat lezen en dat het op goed papier met duidelijke letter
is gedrukt. Ook de uitvoering der kaarten laat weinig te wenschen over.
X.