KR1JGSHERINNERINGEN UIT GENERAAL PEL 'S ZEGEVIE
RENDEN 70 DAAGSCIIEN TOCHT IN GROOT-ATJEH.
Vervolg van ilz. 374).
(Slot).
Gaan wij thans over tot de verrichtingen der colonnes zelve, begin
nende met de colonne Diepenheim.
De commandanten der le, 2e, 3e, en 4e compagnie infanterie bij
deze colonne waren respectievelijk op den dag van 13 Februari, de
Is luitenant N. F. Steur, de kapiteins A. D. J. de Man en A. Bosch
en de Is luitenant J. P. Smith; de commandant van de artillerie
was de le luitenant P. H. Opzoomer, die van het 22 man sterke
detachement mineurs de bij de genie gedetacheerde Is luitenant W.
T. N. von Geusau, die der ambulance (15 tandoes) de officier van
gezondheid der 2e klasse J. C. Gaerthé.
De le luitenant K. H. Röpke was de bataljonsadjudant.
Een vrij groot deel dezer officieren zou al spoedig in een ernstig
gevecht gewikkeld worden.
Om 6f uur v. m, te Kota Alam aankomende, sloeg de colonne
Diepenheim omstreeks 1^ uur later met de compagnie Steur als
voorhoede de richting van Lemboe-Noordoost in en deboucheerde
zij, na een smallen kampongrand te zijn doorgegaan, op eene sawah,
die door den vijand onmiddellijk onder vuur genomen werd.
Blijkbaar bevond nu reeds de colonne Diepenheim zich vóór het Zui
delijk gedeelte van den Pinangrand, meer bepaald, zooals later op
den dag bleek, vóór eenige veldwerken, die waren opgeworpen voor
het front van 2 grootere, geheel in het groen verscholen liggende
bentings.
Nadat onze artillerie eenige kartetsen op den vurenden vijand had
afgezonden, ontving de compagnie Steur den last voorwaarts te gaan
Dl. I, 1896. 30