436 onder het vuur van den vijand in de onmiddellijke nabijheid der benting, zelfs uit de bamboedoerieversperring weghaalde. De vermeestering door de colonne Diepenheim van dit gedeelte van 's vijands positie was van groot belang, wij waren den Pinang- rand door en zaten dus wel beschouwd nu reeds ten deele in den rug van den vijand. Begeven wij ons thans naar de colonne Jeltes, waarbij te Kota Radja de opperbevelhebber en diens staf zich aangesloten hadden. Als adjudant bij het 12e bataljon infanterie fungeerde de le luite nant J. H. Heijl; de Ie, 2®, 3e en 4e compagnie van dit korps wer den op den 13™ Februari respectievelijk gecommandeerd door de kapiteins J. H. Burggraef (gedetacheerd van het Nederlandsche leger), "W. E. Berkholst, R. de Lannoij en M. Segov. Aan het hoofd van het eveneens bij deze colonne ingedeelde batal jon barisan stond de majoor H. M. A. J. J. Voigt, bataljons-adju dant de le luitenant N. H J. Richelle, commandanten der 1®, 2e 3® en 4® compagnie de 1® luitenant F. C. Luijke, de kapiteins A. H. van de Pol, J. F. Sachse en H. L. J. F. Smeets. Aan het hoofd der met 70 schoten per vuurmond uitgeruste 2 sectiën artillerie bevond zich de kapitein L. C. F. Duguiés (sectie commandanten de le luitenants D. Gh van Gorkum en Jhr. H. P. Tindal); de le luitenant M. P. M. Kuijl commandeerde de mineurs; de officier van gezondheid der 1® klasse A. F. Heijl de ambulance (30 tandoes), terwijl de luitenant-kwartiermeester Diecke bij den trein was ingedeeld. Zooals reeds hiervoren werd medegedeeld in de order van den opperbevelhebber, commandeerde de majoor W. (4. L Kretschmer het 12® bataljon gedurende de opmarschen en het gevecht, in ver vanging van den eigenlijken korpschef, den majoor Jeltes, die als commandant der geheele colonne optrad.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 453