446 Zien wij inmsschen, wat er alzoo bij de benting in front voorviel. In en naast die benting lagen 18 lijken van Atjehers, waaronder 2 priesters; wij telden 2 gesneuvelden en 23 gewonden. Yolgens een later bij ons ingekomen bericht had de vijand op dien dag 80 man verloren. Onder onze gekwetsten behoorden de kapiteins de Man (schot door het onderbeen) en Berkholst (schot door de hand). Ter linkerzijde van de benting was de luitenant Stadnitski hand gemeen geraakt. Bij het gevecht op den rechtervleugel lagen 8 dooden van den vijand; de Inlandsche sergeant Batjo, n°. 75364 drong aan die zijde het eerst binnen. Al verder onderscheidden zich op andere gedeelten onzer slaglinie, door zich onder de voorste bestormers te scharen, de 2" luitenant H. A. L Wichers, de hiervoren reeds genoemde adjudant-onderofficier Meuwessen, de 2e luitenant Picard, en de Amboineesche sergeanten Kouwnan, n°. 56322 en Latoemaina, n°. 67124. De generaal Pel was hoogst tevreden over den afloop en spoedig nu keerden de troepen naar Pango terug, alwaar men tegen den avond aankwam. Door het gekwetst geraken van de kapiteins de Man en Berkholst ging het commando der 2e compagnie, 3e bataljon (waarvan de eenige luitenant van Bijleveld den vorigen dag wegens ziekte was geëvacueerd) tijdelijk over op den adjudant-onderofficier Meuwessen, dat van de 2e compagnie, 12e bataljon op den 1™ luitenant de Bruijn. Op dienzelfden namiddag kwam te Pango aan de 3e compagnie van het L. H. 9e bataljon, kapitein L. J. Zelle, die door de bevolen opheffing onzer posten Pendetie, Berouw en de rivierbenting, thans Pango kon bezetten. Yan en met den 16en tot en met den 21™ Februari bleven de troepen in het bivouak te Pango, ten deele ook aan den overkant der rivier aldaar. Die tijd was echter geen tijd van rust. Yoor zoover kader en manschappen niet benut werden voor den veiligheidsdienst, was het van 's morgens 6 tot 11 en des namiddags van 1 tot 5 a 6 uur kappen en vervoeren van klapperstammen, niet

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 463