454
anderen, die zijne ondergeschikten eerbied, achting en het volste
vertrouwen had weten in te boezemen, die veel, soms zeer veel van
hen vergde, maar ook zich zeiven niet ontzag; een chef, kort in zijn
beveleD, maar die bij de uitvoering er van van geen weifelen
wilde weten.
Zijne soldaten beminden hem en hij had de innige overtuiging, dat
hij in alle omstandigheden steeds op hen kon rekenen.
De treurige mare van zijnen dood verspreidde zich al spoedig in het
bivouak en voor zoover de dienstplichten dit toelieten, waren weldra
tal van officieren om de sponde geschaard, waarop thans het stoffelijk
overschot van hun beminden aanvoerder lag uitgestrekt.
Stil en weemoedig staarden allen op dat wezenlooze gelaat, dat
nog slechts enkele uren te voren met zoo vastberaden oog hun den
weg ter overwinning had gewezen.
Menige traan ontglipte aan het oog van mannen die met den doode,
zoo menigmaal onverschrokken den dood hadden onder het oog gezien.
Smart enis het te verwonderen, ook een angstige blik
in de toekomst, was op aller gelaat te lezen.
Aan rusten viel thans ten eeneumale niet meer te denken, de
nacht werd wakend doorgebracht.
Bij het aanbreken van den dag gaf overste Meijer, wiens eigen
zielsaandoeningen bij dit treffend sterfgeval wij zooeven vertolkten,
de navolgende order uit:
„Met diep leedwezen vervul ik de treurige taak door aan de troepen
mede te deelen, dat onze hooggeachte en beminde chef, de generaal-
majoor J. L. J. H. Pel, heden nacht ten 111 4 uur plotseling aan
eene beroerte overleden is.
Het stoffelijk overschot zal nog heden morgen naar Kota Radja
worden overgebracht.
Tot aankomst van den luitenant-kolonel Engel neem ik het bevel
der troepen op mij en zullen de operatiën in den geest van wijlen den
generaal-majoor Pel worden voortgezet.
De chef van den staf hij de
krijgsmacht te Atjeh
Meijer."