458
was gedaan, in overeenstemming met de chefs der artillerie en genie,
moest overwogen worden op welke manier deze verafgelegen post
van levensmiddelen, munitie en aanvullingspersoneel zou dienen te
worden voorzien.
De weg over land was daartoe te moeielijk, op den duur waar
schijnlijk ook te onveilig,- terwijl die over zee, gezwegen van de
branding, die vaak aan het zeestrand stond, evenmin te volgen was,
omdat ons betrekkelijk gering aantal schepen niet toeliet er een af
te zonderen, om een zeepost gedurig te approviandeeren.
De overste Engel besloot om al die redenen, dat onze te Gigchen
te bouwen post slechts nu en dan over zee eene meer dan gewone
aanvulling van vivres en munitie erlangen zou en dat de dageljjksche
gemeenschap, om zieken te transporteeren en personeel aan te vullen,
langs het zeestrand, via Moesapi, zou plaats vinden.
Yermits echter Moesapi wel wat ver van Gigchen verwijderd lag,
zou er te Kota Pohama een tusschenpost worden opgericht, dat
1000 Meter Westelijk van Gigchen ligt.
Den 28en Februari werd daarheen eene manoeuvre gemaakt door
zee- en landmacht.
Aan den commandant der zeemacht, meer in het bijzonder aan
dien van Zr. Ms. stoomschip Bandjetmasin, te Koeala Gigchen ge-
stationneerd, werd verzocht, om een gewapende en een ongewa
pende oorlogssloep in de Koeala te stationneeren, welke beide vaar
tuigen de lagune zouden opvaren tot aan Kota Pohama, ten einde
dit eilandje als het ware te omvatten.
Hiermede in verband marcheerden tegelijkertijd uit hetbivouakaf
langs het zeestrand, onder bevel van majoor Diepenheim, een 80-tal
militairen, om Kota Pohama te helpen nemen.
Deze manoeuvre slaagde geheelgeen vijaud werd ontmoet.
Eene compagnie van het R. H. 9e bataljon infanteiie kreeg order,
aldaar voortaan post te vatten.
In het bivouak te Gigchen heerschte inmiddels de grootste bedrij
vigheid. een stoomschip bracht er dien dag materialen en vivres aan
en Janmaat hielp ons de geloste goederen door de lagune brengen.
Het palissaden kappen buiten het bivouak werd echter reeds van
den beginne af aan door de Atjehers bemoeielijkt, die zich in den