468
door het verbranden van 1 grammolecule mierenzuur in zuurstof
gelijk aan 65900 caloriën.
c. Dissociatie.
Uit hetgeen voorafgaat volgt, dat de hoeveelheid ontwikkelde warmte
en dus ook de maximum-arbeid niet verandert, wanneer er, zooals
dikwijls het geval is, dissociatie plaats heeft van de producten der
ontploffing. De dissociatie heeft ten gevolge, dat de warmte, aan het
begin van het scheikundig proces ontwikkeld, vermindert en daardoor
de druk verlaagt.
Naarmate echter de temperatuur daalt, wordt door de vereeniging
der gedissocieerde bestanddeelen weder warmte ontwikkeld en daar
door de temperatuur en dus ook de druk, constanter gemaakt.
Stelt men den maximum-arbeid graphisch voor, dan verkrijgt men
eene figuur, waarvan, door de dissociatie, wel de omtrek, maar niet
de inhoud gewijzigd wordt. Deze zelfde wijziging van omtrek ziet
men bij de kromme lijn, die de drukkingen in den vuurmond voor
stelt bij gebruik van zwart buskruit, naarmate dat buskruit langzaam
of snel verbrandt. Jn beide gevallen is de totale hoeveelheid
arbeid dezelfde.
d. Snelheid der scheikundige werking.
De snelheid der scheikundige werking is een zeer gewichtige
factor. Wanneer een stuk hout langzaam verrot, kan het dezelfde
producten en dezelfde hoeveelheid warmte ontwikkelen, als wanneer
het snel verbrandt, maar het is niet doenlijk een ketel te verwarmen,
door er hout onder te laten verrotten. De werking is zóó langzaam, dat de
warmte en dus ook het arbeidsvermogen, oogenblikkelijk na het ontstaan
verloren gaat. Het is dus van belang, dat de scheikundige werking, die
bij de ontleding van een springmiddel plaats vindt, zeer snel geschiede.
Zeer vele methodes zijn uitgedacht en beproefd om de theoretische
gevolgtrekkingen te toetsen, waartoe men bij de beoordeeling van
de kracht van een springmiddel is gekomen. Eene zeer goede
practische proef is genomen door P. Abel. Men boort verticale gaten
in verschillende cylindrische blokken lood van zooveel mogelijk
overeenkomstige samenstelling en van zoodanige afmeting, dat zij