497 geweer en op het nakomen der regels voor de richting, hetgeen geschiedt door zich achter de recruten te begeven, §113. R.S., zoo mede door te ondervragen, waar zij op richten. De onderwijzer zegt in het kort, dat het vuur geopend wordt op het commando „Standvizier vuren" en de uitvoering geschiedt zoo als zij reeds geleerd hebben, met uitzondering dat het vuur niet wordt gestaakt op „Roffel", maar op het commando „Ophouden met vuren". H. Het sprongsgewijze voorwaarts gaan. Bij het vuren moet ook beoefend worden het sprongsgewijze voor waarts gaan. Door dit laatste wordt in den regel verstaan het in den looppas gaan van de eene stelling naar de andere. Is deze afstand te grootdan kan zij in meer sprongen worden afgelegd. Na het halt houden behooren de groepen niet in eene lijn te zijn, mits zij elkander maar niet hinderen. Bij uitzondering kan deze beweging bij voldoende dekking ook langzamer geschieden. Op open en effen terrein zal elke sprong ongeveer 50 M. groot moeten zijn; in bedekt en doorsneden terrein regelt zich deze afstand, naar de voorhanden dekkingen en hindernissen. Bij of ko<t na het intreden eener vuurpauze begeven de G.Cn.zich vóór de groepen en geleiden deze naar de nieuw in te nemen stelling. Het vuur wordt niet heropend vóór de tirailleurs op adem zijn gekomen. Men heeft dus 1° Op open en effen terrein: De sprong is 50 M. groot en de looppas de aangegeven gang. 2° in bedekt en doorsneden terrein: De sprong kan kleiner zijn en de gang langzamer dan de looppas. Beide gevallen worden door den onderwijzer behandeld. I. Handelingen tegen onverhoedsche aanvallen. Bij een groep beget ft de G.-Czich met den looppas naar een Dl., I. 1896. 34

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 514