509
Nog eens cle pet voor onderofficieren van het Indische Leger.
Keeds meermalen en naar het mij voorkomt op zeer degelijke gronden,
werd de wenschelijkheid betoogd om aan de onderofficieren, beneden den
graad van adjudant-onderofficier, te vergunnen, buiten dienst, bij kleine
diensten in de kazerne, bij bureaudiensten enz. eene uniformpet te
dragen.
Thans is voor bedoelde categorie van onderofficieren, binnen de kam
pementen de dracht van de schotsch-model kwartiermuts voorgeschreven.
Daar zijn zij dus van hunne ondergeschikten slechts onderscheiden
door de chevrons en de schouderpassanten.
Zulk eene groote overeenkomst in het uiterlijk is, om verschillende
redenen, niet gewenscbt en ik ben overtuigd, dat men de onderofficieren
niet weinig zou releveeren, door hun toe te staan eene uniformpet te
dragen.
Doch hierin niet alleen zou een voordeel gelegen zijn...
Hoewel de helmhoed zeer zeker een practisch, degelijk en sierlijk
hoofddeksel kan genoemd worden, toch is zij voor den avond ten eenen-
male geen dracht; eene pet daarentegen wel.
Wanneer men den onderofficier toestond buiten het kampement met
eene pet te verschijnen, zou men hem ook gerieven.
En wanneer men dan ten slotte de volgende overwegingen naar
waarde schat:
1°. dat de helmhoed minder zal te lijden hebben, wanneer gedurende
een groot gedeelte van den dag de pet kan gedragen worden.
2°. dat het wenschelijk is, wat het distinctief enz. aangaat, zooveel
mogelijk overeenkomst te verkrijgen met het Nederlandsche Leger.
3°. dat men door den bestaanden toestand te handhaven de vele
onderofficieren van het Indische Leger, die in Nederland gedetacheerd
zÜn> fiij de normaal schietschool, de koloniale reserve enz., aan wie het
bij Koninklijk Besluit van 11 Mei 1895 No. 70 reeds vergund werd
eene pet te dragen, teleurstelt bij terugkomst in Indië, dan is de vraag
gewettigd, waarom de vele motieven, die voor eene dadelijke invoering van
eene uniformpet voor onderofficieren pleiten, tot op den huidigen dag niets
vermochten uit te werken.
Het antwoord op die vraag is wellicht te zoekon in de onzekerheid,
waarin men verkeerde over de oplossing, welke men in Nederland zoude
geven aan de quaestie der uniformpet voor officieren en adjudant-onder
officieren van het Indische leger. Soit!
Maar nu dit vraagstuk bij Konink'ijk Besluit van 15 Februari 1896
No. 18 is opgelost, nu mogen er m. i. niet lang-r bedenkingen bestaan om
den onderofficieren het voorrecht te onthouden eene uniformpet te dragen.