42 lijke nevenrug ten Zuiden van Lam-Tengah en de Zuidelijke, tevens de hoogste, ten Zuidwesten van Pakan-Badak eindigt. De naar elkander gekeerde hellingen der beide hoofdruggen vereenigen zich ten Zuidwesten van Blang-Kala en vormen daardoor den zadel dan wel den bergpas van dien naam. De mondingen der van dien zadel in Noordelijke en Zuidelijke richting uitgaande sleuven zijn respectievelijk bij Blang-Kala en Lam- Poeoek gelegen, beide in de alluviaalvlaktede volstrekte hoogte van den zadel is 250 M. Het smalle, op vele plaatsen niet breeder dan 3 4 dM., sterk kronkelende voetpad, dat de verbinding tusschen Blang-Kala en Lam- Poeoek daarstelt, heeft in de Noordelijke sleuf 9, in de Zuidelijke 5 graden gemiddelde helling. Beide sleuven zijn nagenoeg geheel met bosch bedekt, alleen de zadel en een klein terreingedeelte ten Zuiden en Westen daarvan, is open en ten deele bebouwd. De langs het voetpad gemeten afstand tusschen Blang-Kala (bivouak) en den zadel bedraagt 1800 M., tusschen den zadel en de sawahvlakte van Lam-Poeoek (bivouak) 4400 M., totale afstand tusschen beide uiterste punten dus 6200 M. of ruim 4 paal. Tot de meer gedetailleerde beschrijving van den weg overgaande, valt het navolgende te zeggen. Nadat de weg de sawahvlakte van Blang-Kala verlaten heeft, loopt hij merkbaar klimmend en dalend over en langs een laag voortopje van den Westelijken hoofdrug en bereikt alsdan de bedding van een 12 M. breed beekje, dat van stroomend water voorzien, de zool of bodem der vorenvermelde Noordelijke sleuf vormt; de grootste diepte van het water is 12 dM. Gelijkmatig flauw klimmend gaat thans de weg over een afstand van 500 M. door dan wel vlak langs de steenachtige bedding der beek en leidt dan over en langs den Westelijken, steil hellenden sleufwand naar den zadel. Al dadelijk bij het verlaten der beek wordt de helling van den weg aanmerkelijk grooter, nu en dan stijgt ze tot 20°. Op dit gedeelte van den weg, dicht nabij de plaats, waar deze de

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 53