45
vijand thans beter op zijne hoede zou zijn dan in den nacht van
15 op 16 Januari het geval was geweest en dat men zich thans
spoedig op tegenstand kon voorbereiden.
Alvorens intusschen op marsch te gaan, werd eene sectie infanterie
met 60 koelies naar Lam-Pagger gezonden, om vivres van daar af te
halen, terwijl eene tweede sectie den last ontving, om in het bivouak
achter te blijven, ten einde later het konvooi der terugkeerende
koelies te versterkende derde en vierde sectie dierzelfde compagnie
werden later op den dag nog op den afgelegden weg geposteerd
met hetzelfde doel.
Voorts werd naar Kota-Radja de last overgebracht, om van daar
100 kcelies met vivres over den pas van Blang-Kala naar de IV
Moekims te zenden, onder dekking eener compagnie van het 130
bataljon infanterie.
Na deze voorbereidende maatregelen werd tegen 6 uur de voor-
waartsche beweging aangevangen.
De 4e compagnie, 3e bataljon, kapitein Jansen, maakte ook thans
weer de voorhoede uit, gevolgd door eene sectie artillerie (luitenant
Tindal), die tot dekking kreeg onder comando van luitenant
Mirandolle de helft van het detachement mariniers.
De Atjehsche gids, die reeds den vorigen dag uitstekende diensten
bewezen had, werd den kapitein Jansen toegevoegd, om hem den
weg door het ravijn te wijzen.
Al dadelijk moest de voorhoede langs eene zeer steile helling
dalen, waarbij de artillerie niet dan met groote moeite, zeer langzaam
volgen kon.
Het langs den zwaar begroeiden heuveltop kronkelend pad liep
bovendien langs en hier en daar over uitstekende kalksteenen.
Te nauwernood aan den voet van den heuvel gekomen, werd de
voorhoede flink beschoten.
Ditmaal echter stand houdende en zooveel doenlijk eene gedekte
opstelling innemende, werd al spoedig opgemerkt, dat de vijand zich
Oostwaarts van het voetpad in positie had gesteld, om van daar zijn
vuur op de passage tusschen de beide rotswanden te richten, welke
de colonne te volgen had.
Beide rotswanden waren verbonden door een omgekapten zwaren