51
de vijand meer verliezen geleden had, dan die hij in de versterkingen
achtergelaten had.
Een 100 M. verder werd een nieuwe, veel sterker borstwering
des vijands aangetroffen, waarvan de verdedigers reeds de plaat
hadden gepoetst. De opruiming ook van die hindernis vertraagde
intusschen niet weinig den marsch, aangezien men bezijden niet
passeeren kon.
Tegen half vijf des middags eindelijk deboucheerde de voorhoede
uit het nauwe bergpad en lag de uitgestrekte vlakte der IY Moekims
vóór haar.
Een rapport van overste Meijer, dat men den bergpas door was,
werd door luitenant Munniks de Jongh den generaal overgebracht.
Langs de helling van het ravijn loopende, hier en daar een artillerie-
paard bij staart en manen vastgrijpende, bereikte deze officier den
staf en zijnen opperbevelhebber.
De voorste compagnie kapitein Jansen betrad inmiddels de
vlakte en nam aldaar positie; later meer terrein naar voren winnende,
om de achteraankomende troepen plaats tot opmarcheeren te verschaffen,
bereikte kapitein Jansen ten slotte de groote sawahvlakte van
Lam-Poeoek.
Generaal Pel arriveerde met zijnen staf aldaar des avonds ten 6
ure en beval het bivouak er te betrekken.
De invallende duisternis belette intusschen aan de achterhoede,
om op de vlakte te deboucheeren en bracht deze den nacht door
in de des namiddags veroverde bentengs. In den morgen van
den 18en Januari, reeds vroegtijdig, om 6 uur bereikte ook zij
den uitgang der kloof en voegde zich bij de bivouakeerende
troepen.
De 18e Januari was overigens een wel verdiende rustdag.
De meeste soldaten hadden sedert den vroegen morgen van den
16en Januari niets anders dan enkele harde beschuiten gegeten en te
gelijkertijd zeer zware vermoeienissen doorstaan.
De meeste inspanning was echter bij dezen marsch gevergd
geworden van de artilleristen en het detachement mariniers. Wel
waren met de artillerie vele koelies medegegeven, om de uiteen te
nemen stukken van het berggeschut te dragen, doch er was niet op