62 voor velen al voldoende, om de bekende „laat en ijver" uit 77 tot een zeer bedenkelijk peil te doen dalen. De verschillende cavaleriecommandanten zouden den man een groot genoegen doen met de traditie te laten varen en het reglement hierin te volgen. In hoeverre het wenschelijk is, een distinctief voor scherpschutters op een der vuurwapens bij de cavalerie vasttestellen, nu men bij de infanterie en voor richters 16 klasse bij de artillerie zulk een distinctief heeft, zou een punt van overweging kunnen uitmaken. Een geborduurde zilveren of wit katoenen ster, naar gelang van den graad, op de linkerbovenmouw evenals in Holland, zou daarvoor b.v, in aanmerking kunnen komen. Aan het slot van mijn opstel gekomen, wensch ik nogmaals te re- leveeren, dat ik slechts opmerkingen over een deel der opleiding van den cavalerist maakte. Anderen, hoop ik, mogen hierin eene aanleiding vinden, deze opmerkingen verder uit te werken, tot volmaking van het zeker noodige wapen der cavalerie in Nederlandsch-Indië, want: Rust, Roest. (ook bij de cavalerie.) J.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 75